Kenschets
Het Markermeer (met het IJmeer) is een groot, ondiep zoetwatermeer dat wordt begrensd door dijken en dammen. Een belangrijk verschil met het IJsselmeer is de slibrijke bodem en de geringere diepte, die er voor zorgt dat dit slib gemakkelijk door de wind wordt opgewerveld, zodat het meer gemiddeld troebeler is. Toch foerageren ook hier grote aantallen watervogels, in het bijzonder viseters en eters van bodemfauna. In heldere delen, zoals de Gouwzee en de kust van Muiden, komen goed ontwikkelde kranswierbegroeiingen voor, waarop krooneenden foerageren.
Landschap
Het Markermeer is een deel van wat vroeger de zuidelijke kom van de Zuiderzee was. Dit gebied lag naar verhouding ver weg van de waterstroom van de IJssel naar de Waddenzee en het water was dan ook relatief kalm. Daardoor bezonk hier fijn sediment, waardoor de bodem nu grotendeels uit klei bestaat, met daarop een laag slib. Dit slib is nogal mobiel en gevoelig voor opwerveling door wind- en golfwerking. Het doorzicht is dan ook doorgaans beperkt en sterk afhankelijk van windkracht en windrichting. De meer beschutte delen (IJmeer, Hoornsche Hop en Gouwzee) zijn gewoonlijk helderder, behalve bij oostenwind. Na de aanleg van de Houtribdijk lijkt het aanwezige slib zich te hebben verplaatst naar de diepere delen van het meer in het oosten. Met deze verplaatsing is de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) grotendeels geconcentreerd geraakt in de erosiegebieden in het westen. Door de erosie blijft de bodem continu slib afgeven dat het systeem nauwelijks uit kan. De algehele sliblast in het meer blijft hierdoor toenemen, waardoor het water ook in het westen ten slotte weer troebeler is geworden. Begin jaren negentig van de vorige eeuw is de dichtheid van de driehoeksmosselen hierdoor sterk afgenomen, en door de verminderde filtercapaciteit van de populatie is het doorzicht vervolgens verder verlaagd. Het gehele watersysteem in clusief IJmeer en Gouwzee is circa 70.000 ha groot en heeft een gemiddelde diepte van 3,9 meter. Net als in het IJsselmeer is het winterstreefpeil twintig centimeter lager dan het zomerpeil, maar de verblijftijd van het water is hier, door de afsnijding van de verbinding met de IJssel, aanzienlijk langer: 12 tot 15 maanden.
Natuurwaarden
Net als in het IJsselmeer vormen watervogels de meest in het oog springende natuurwaarde. De aantallen kuifeenden in de winter volgden in hoge mate de veranderingen in het voorkomen van driehoeksmosselen: in de jaren 1970 vond een verschuiving plaats van oost naar west, in de jaren 1990 volgde een drastische afname. In de zomer en in de ruitijd, wanneer ander voedsel wordt benut, zijn de aantallen juist toegenomen. Nog sterker is de afname bij de Tafeleend, al heeft die enigszins geprofiteerd van de opkomst van de kranswieren in de Gouwzee. Ook de aantallen van viseters als Nonnetje en Fuut zijn sinds 1990 afgenomen. De laatste jaren geeft een voorzichtig positieve trend in het doorzicht hoop op enig herstel. Het lot van sommige vissoorten, met name de Rivierdonderpad, is mogelijk gekoppeld aan dat van de Driehoeksmossel. De vis komt hier, behalve op de stenen van de dijken, ook voor op de mosselbanken.
Hoewel ook in het westen van het Markermeer het doorzicht in de jaren negentig van de vorige eeuw afnam, is de ondergedoken vegetatie er toegenomen. In de Hoornsche Hop gaat het om een ijle, maar omvangrijke begroeiing van Doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus; H3150). In de Gouwzee is Doorgroeid fonteinkruid geleidelijk vervangen door een sinds de jaren tachtig als maar groeiend veld Sterkranswier (Nitellopsis obtusa; H3140). Tegenwoordig bevindt zich hier onder water een nagenoeg eensoortige vegetatie met een oppervlakte van meer dan 500 ha, verreweg de omvangrijkste begroeiing van deze soort in Nederland. Karakteristieke begeleiders zijn het mosdiertje Cristatella mucedo, dat geleiachtige kolonies op de takken van het kranswier vormt, en de honderden krooneenden die in de nazomer op de planten foerageren. Ook voor de kust van Muiden bevindt zich een groot kranswierveld.
Literatuur
Van Eerden & bij de Vaate 1984; van Duin 1992; van Eerden 1997; Lammens 1998, 1999; Lauwaars & Platteeuw 1999; Noordhuis 2000, 2003.