De Coepelduynen omvatten de smalle strook kustduinen tussen Katwijk en Noordwijk. Het relatief kleine gebied heeft een gevarieerd duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het gebied behoort tot de kalkrijke jonge duinen. Er is geen duidelijke binnenduinrand aanwezig, waardoor de overgang naar het polderlandschap vrij abrupt is. Delen zijn in het verleden door de mens beïnvloed en gebruikt voor het drogen van netten, het weiden van vee en als duinakkers. Hierdoor is een specifiek open duinlandschap ontstaan met een afwisseling van duingraslanden, struwelen en bos waarin waardevolle flora en fauna voorkomt. Zo zijn er twee duinvalleien, Guytendel en Spijkerdel. Van 1890 tot 1965 werden deze duinpannen gebruikt als aardappelveld. Recent zijn hier natuurherstelmaatregelen getroffen door de valleien uit te graven tot op het grondwaterniveau.Er komen op grote schaal goed ontwikkelde, kalkrijke duingraslanden voor die kenmerkend zijn voor het zeedorpenlandschap, met daarin veel zeldzame plantensoorten.
Kenschets
De Coepelduynen omvatten de smalle strook kustduinen tussen Katwijk en Noordwijk. Het relatief kleine gebied is van bijzondere waarde omdat er op grote schaal goed ontwikkeld, kalkrijk duingrasland voorkomt dat kenmerkend is voor het zeedorpenlandschap. Andere habitattypen nemen in het gebied een marginale plaats in.
Landschap
De Coepelduynen bestaan uit een zeereep met daarachter een reeks van jonge paraboolduinen. Het duingebied, van oudsher sterk beïnvloed door menselijk gebruik vanuit de nabijgelegen vissersdorpen Katwijk en Noordwijk, is een klassiek voorbeeld van een zeedorpenlandschap met een fijnschalig mozaïek van open en gesloten grasland. Activiteiten als de aanleg van akkertjes, het kappen van hout, het weiden van vee en het drogen en boeten van netten leidden tot een lichte verrijking met voedingsstoffen en plaatselijk ook tot verstuivingen, waarbij kalkrijk zand aan het oppervlak kwam. Doordat het traditionele gebruik in het duingebied is verminderd, zijn de zeedorpengraslanden de laatste decennia in toenemende mate dichtgegroeid en daarmee soortenarmer geworden. Omdat de Coepelduynen lange tijd voor het publiek waren afgesloten, werd het proces van verstarring versterkt, maar sinds enige jaren is het gebied weer (buiten het broedseizoen) vrij toegankelijk. Al met al behoren de Coepelduynen tot de meest open duingebieden van ons land.
De Coepelduynen bevatten een beperkt aantal valleien. Deze zijn na het beëindigen van het agrarische gebruik grotendeels dichtgegroeid met struweel. Recent zijn enkele van deze valleien afgegraven, waarna zich een open valleibegroeiing heeft weten te ontwikkelen. Door de verstuivingen in de duinen hoopt men dat in de toekomst op plaatsen waar de uitstuiving tot aan het grondwater plaatsvindt, natte valleien met de daarbij behorende waardevolle plantengroei ontstaan.
Natuurwaarden
De Coepelduynen zijn geselecteerd onder de Habitatrichtlijn vanwege de graslanden van het prioritaire habitattype Grijze duinen (H2130). Over grote oppervlakten komen hier de twee belangrijkste vegetatietypen van het zeedorpenlandschap voor, de associaties Sileno-Tortuletum rura liformis en Anthyllido-Silenetum. Het Sileno-Tortuletum is een relatief open grasland op kalkrijk zand met in de Coepelduynen onder meer Kegelsilene (Silene conica), Knolbeemdgras (Poa bulbosa), Kandelaartje (Saxifraga tridactylites), Liggende asperge (Asparagus officinalis subsp. prostrata), Ruw gierstgras (Milium vernale), opvallend veel Duinaveruit (Artemisia campestris subsp. maritima), en hier en daar de zeldzame Blauwe bremraap (Orobanche purpurea). De wat meer gesloten graslanden van het Anthyllido-Silenetum, die vooral op noordhellingen worden aangetroffen, bevatten soorten als Wondklaver (Anthyllis vulneraria), Nachtsilene (Silene nutans), Ruige scheefkelk (Arabis hirsuta subsp. hirsuta), Grote tijm (Thymus pulegioides), Zachte haver (Helictotrichon pubescens), Geelhartje (Linum catharticum), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus), Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria), Trilgras (Briza media) en Bitterkruid (Picris hieracioides) met haar parasiet Bitterkruidbremraap (Orobanche picridis). In deze gemeenschap wordt tevens de grootste populatie van Hondskruid (Anacamptis pyramidalis) in ons land aangetroffen. De aantallen van deze orchidee kunnen jaarlijks sterk fluctueren; in topjaren zijn in de Coepelduynen 2.500 exemplaren geteld. Op open, steile plekken op noordhellingen worden bijzondere mossen aangetroffen, zoals Kalksmaltandmos (Ditrichum flexicaulis), Rozetmos (Rhodobryum roseum), Groot klokhoedje (Encalypta streptocarpa), Duinkronkelbladmos (Tortella flavovirens), Geel zijdemos (Homalothecium lutescens) en het recent voor Nederland nieuw ontdekte Getand knikmos (Bryum provinciale). In grote delen van de Coepelduynen komen daarnaast graslanden voor waarin Duinroos (Rosa pimpinellifolia) het aspect bepaalt. Op stuifplekken in het binnenduin domineert Helm (Ammophila arenaria) de begroeiing.
Vochtige duinvalleien (H2190) zijn zeldzaam in het gebied. Een voorbeeld is de vallei Guytendel die in het verleden als akker in gebruik is geweest en daarna is dichtgegroeid met Duinriet (Calamagrostis epigejos). Nadat de vallei zo'n 15 jaar geleden is afgegraven zijn de begroeiingen van habitatttype 2190 teruggekeerd. De natte laagten bestaan uit een vegetatie waarin Slanke waterbies (Eleocharis uniglumis) en Fioringras (Agrostis stolonifera) domineren. Aan de randen van de vallei staat onder meer Parnassia (Parnassia palustris).
Omdat de Coepelduynen, in tegenstelling tot veel andere duingebieden, weinig met struweel is begroeid, vinden we hier nog steeds een goed ontwikkelde broedvogelbevolking van relatief open duin. Kenmerkende soorten zijn Wulp, Veldleeuwerik, Roodborsttapuit, Kneu en de in ons land sterk achteruitgaande Tapuit. Een broedplaats van de nog zeldzamere Kuifleeuwerik was nog tot in de 21de eeuw bezet, maar bleek in 2003 verlaten.
Literatuur
Van Dijk & Hoek 1989; Aartse et al. 1994; Bijker 1994; de Bruin et al. 1999; van Dijk et al. 2000; van Gelderen 2000; Kortselius 2000.