Het Volkerakmeer in zijn huidige vorm is een "afgesloten zeearm" waarin nog veel van de kenmerken van het voormalige intergetijdegebied "Krammer-Volkerak" bewaard zijn gebleven (diepe centrale geul met steile taluds en aansluitende ondiepten met minder steil talud en drooggevallen platen). Het Volkerak (circa 6000 ha) vormt nu één waterlichaam met de Eendracht en het Zoommeer (circa 2000 ha). Binnen een paar maanden werd het water zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel circa 1775 ha van het voormalige intergetijdegebied permanent droog. Oeverafslag als gevolg van het gefixeerde peil werd gestopt door de aanleg van vooroevers, en in de periode 1989-99 werd een veertigtal eilandjes aangelegd, met een totale oppervlakte van circa 80 ha. Het Volkerak ontvangt niet langer substantiële hoeveelheden water uit het Hollandsch Diep, wel uit de Brabantse rivieren (Mark en Dintel).De successie van de vegetatie is nog volop gaande en door de traagheid van de ontzilting van de bodem, in een aantal deelgebieden is de rol van zilte pioniersoorten op de platen nog steeds groot. De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (plevieren, sterns) en gras- en zaadeters. Een aantal soorten ganzen (kolgans, grauwe gans) en weidevogels heeft een meer permanente plek gekregen. De ontwikkelingen in het water zijn sterk gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten (met bijbehorende vissen). In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij de brilduiker (12 % landelijk gemiddelde), vervolgens bij fuut, kuifeend en kluut (4-5 %). Daarnaast is het een zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van schaars begroeide zandplaten (bontbekplevier, strandplevier) en schaars begroeide oevers met aangrenzend ondiep water (kluut). Deze habitats zijn tevens van belang voor meeuwen en sterns (zwartkopmeeuw, kleine mantelmeeuw, visdief, dwergstern).
Kenschets
Ingesloten door autosnelwegen over de grote afsluitdijken ligt het Krammer-Volkerak, een uitgestrekt zoetwatermeer met een vast waterpeil en op de drooggevallen platen graslanden en ruigten. Het Krammer-Volkerak stond via de Grevelingen en de Oosterschelde in open verbinding met de Noordzee, maar deze verbindingen zijn respectievelijk in 1964 en 1987 afgesloten. De vogels van het zoute milieu moesten plaats maken voor ganzen en eenden die vooral aan zoet water zijn gebonden. Toch is het nog een belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels en ook is het gebied van groot belang als pleisterplaats en foerageergebied voor trek- en wintervogels.
Landschap
Het Volkerakmeer in zijn huidige vorm is een afgesloten zeearm waarin nog wel veel van de kenmerken van het voormalige intergetijdengebied Krammer-Volkerak bewaard zijn gebleven. Zo loopt er centraal een diepe geul door het meer met steile taluds en liggen aansluitend ondiepten met minder steil taluds en drooggevallen platen. Het Volkerak (circa 6.000 ha) vormt nu één waterlichaam met de Eendracht (onderdeel van het Rijn-Scheldekanaal) en het Zoommeer (circa 2.000 ha groot; aangemeld als een afzonderlijk Natura 2000-gebied). Binnen een paar maanden na de afsluiting werd het water zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel circa 1.775 ha van het voormalige gebied permanent droog. Deze, eertijds onder invloed van eb en vloed staande schorren, slikken en platen, luisteren naar de namen Slikken van Heen, Dintelse Gorzen, Hellegatsplaten, Krammers Slikken en Plaat van de Vliet. Oeverafslag als gevolg van het gefixeerde peil werd gestopt door de aanleg van vooroevers, en in de periode 1989-99 werd een veertigtal eilandjes op gespoten, met een totale oppervlakte van circa 80 ha. Deze zijn van groot, soms tijdelijk, belang gebleken voor typische kustbroedvogels, waaronder pleviertjes, meeuwen en sterns. Het Volkerak krijgt minder water uit het Hollandsch Diep te verwerken dan voorheen, al komen door de Volkeraksluizen nog steeds substantiële hoeveelheden binnen. Verder ontvangt het gebied water uit de Brabantse rivieren Mark en Dintel. De successie van de vegetatie is nog volop gaande en door de traagheid van de ontzilting van de bodem en in een aantal deelgebieden resteren nog steeds zilte plantensoorten. Het Volkerakmeer heeft sinds enige jaren in de zomer te kampen met blauwalgenbloei en periodiek ook met botulisme, waardoor veel watervogels sterven. Juist op dit punt zou het opnieuw zout maken van het gebied, een discussie die al vele jaren speelt, een belangrijke rol kunnen spelen.
Natuurwaarden
Het Krammer-Volkerak is van grote betekenis als pleisterplaats en foerageergebied voor vogels. De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniersoorten, zoals plevieren en sterns (die het moeten hebben van kale bodem), maar ook van soorten die misschien blijvend een plek hebben weten in te nemen, waaronder ganzen als Kolgans en Grauwe gans en diverse weidevogels.
De ontwikkelingen op het water zijn sterk gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten met de daaraan gelieerde vissen. In de huidige situatie is het Krammer- Volkerak bij de doortrekkende vogels vooral van betekenis voor de Brilduiker, Fuut, Kuifeend en Kluut. Daarnaast is het (nog steeds) een belangrijk broedgebied voor broedvogels van schaars begroeide zandplaten als Bontbekplevier, Strandplevier en weinig begroeide oevers met aangrenzend ondiep water (Kluut). Deze habitats zijn tevens van belang voor meeuwen en sterns, vooral Zwartkopmeeuw, Kleine mantelmeeuw, Visdief en Dwergstern. De aanleg van kleine eilandjes in de laatste decennia heeft daar veel aan bijgedragen, omdat voordurend weer geschikte broedplaatsen werden geboden. De grootste in Nederland voorkomende meeuwensoort (in het verleden alleen als wintergast), de Grote mantelmeeuw, heeft zich recent ook als broedvogel gevestigd en komt tegenwoordig jaarlijks tot broeden. Een andere belangrijke aanwinst is de Lepelaar, die hier in 1997 een kolonie vestigde. Waar de vegetatiesuccessie heeft geleid tot uitgestrekte ruigten, broeden nu ganzen (naast de Grauwe gans gaat het in toenemende mate om brandganzen) en rietvogels, waaronder Bruine kiekendief en Blauwborst.
De begroeiingen van de oeverlanden en eilandjes in het gebied laten de hele reeks aan vegetatietypen zien, die is te verwachten in een dergelijk voormalig getijdengebied. Zilte en brakkerestanten van gemeenschappen van de Thero-Salicornietea en Asteretea tripolii wisselen daarbij af met graslanden van de Plantaginetea majoris (met name Lolio-Potentillion anserinae), rietvelden en rietruigten van de Phragmitetea en Convolvulo-Filipenduletea, en ten slotte struwelen van de Franguletea en Salicetea purpureae. Op droogvallende en andere open plekken ten slotte treffen we pioniergemeenschappen van de Bidentetea tripartitae en de Saginetea maritimae aan. In de laatstgenoemde komen plaatselijk (betrekkelijk) zeldzame soorten voor als Bitterling (Blackstonia perfoliata), Fraai duizendguldenkruid (Centaurium pulchellum), Strandduizendguldenkruid (Centaurium littorale), Sierlijke vetmuur of Krielparnassia (Sagina nodosa) en Dunstaart (Parapholis strigosa).
De zoete wereld is inmiddels al vele jaren dominant en valt ook in alle nog resterende begroeiingen met zoutplanten gemakkelijk af te lezen. Zo zijn in begroeiingen met Zilte rus (Juncus gerardii) naast Melkkruid (Glaux maritima) en Fioringras (Agrostis stolonifera) ook soorten als Riet (Phragmites australis), Duinriet (Calamagrostis epigejos), Zeebies (Bolboschoenus maritimus), Koninginnenkruid (Eupatorium cannabinum) en Heelblaadjes (Pulicaria dysenterica) aanwezig.
Literatuur
Spaans & Esselink 1993; van Rooij & Groen 1996; Meininger et al. 1999; Tosserams et al. 2000; Koppejan et al. 2002; de Putter 2002; Strucker et al. 2005.