Kolland en Overlangbroek zijn twee landgoederen in het stroomgebied van de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duurstede en de Utrechtse heuvelrug. Het gebied is onderdeel van een kleinschalig cultuurlandschap waar actief beheerde essenhakhoutbosjes voorkomen. Dit essenhakhout op voedselrijke kleigronden in het rivierengebied vormt een in Europees opzicht uitermate zeldzaam bostype met een grote rijkdom aan paddestoelen en epifytische mossen en korstmossen.
Kenschets
Kolland en Overlangbroek zijn landgoederen in het stroomgebied van de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duur- stede en de Utrechtse Heuvelrug. Ze vormen onderdeel van een kleinschalig cultuurlandschap met actief beheerde essenhakhoutbosjes, die opvallen door een grote rijkdom aan paddenstoelen en een weelderige groei van epifytische mossen en korstmossen. Internationaal is dit essenhakhout op voedselrijke kleigronden uniek.
Landschap
De Kromme Rijn was in de Romeinse tijd de belangrijkste tak van de Rijn. Door overstromingen ontstond een patroon van zandige oeverwallen (stroomruggen) direct langs de rivier en slibrijke kommen in het achterliggende gebied. De dikte van de zware komklei nam af met de afstand tot de rivier. In kommen waar lange tijd water stagneerde, trad veenvorming op, zodat plaatselijk kleiopveengronden tot ontwikkeling kwamen. Op veel plaatsen in het gebied is de oorspronkelijke bodem inmiddels verstoord door ingrepen van de mens.
Omstreeks 1000 na Chr. traden afvoerproblemen op door verzanding van de bedding van de Kromme Rijn. De rivierarm werd in 1122 bij Wijk bij Duurstede afgedamd, waarmee een einde kwam aan de Kromme Rijn als belangrijke rijntak. Het overstromingsgebied van de rivier was oorspronkelijk voor een deel met bos bedekt, maar van deze bossen resteert niets meer.
In de Middeleeuwen kwamen op de stroomruggen dorpen tot ontwikkeling (o.a. Cothen en Werkhoven), waarbij de omgeving werd ontgonnen. Voor de afwatering van het komgebied werd de Langbroeker Wetering gegraven. In de loop van de eeuwen werd veel grond omgezet van bouwland naar grasland en werd weer bos aangeplant in de vorm van opgaand bos, hakhout (essenhakhout, elzenhakhout en eikenhakhout) en wilgengrienden. Vanaf de 18de eeuw zijn op de hoge stroomruggen ook buitenplaatsen aangelegd.
Natuurwaarden
Essenhakhout is een tot Nederland beperkt bostype dat sinds de jaren 1960 sterk in oppervlakte is teruggelopen. In het verleden werden essenstaken gebruikt in de fruitteelt, tuinbouw, landbouw en industrie. Recent werd het sterke, buigzame hout nog gebruikt door Rijkswaterstaat bij waterkeringwerken, maar door een afname van de vraag is een groot deel van de percelen verwaarloosd en doorgeschoten. De resterende percelen worden tegenwoordig in stand gehouden door natuurbeschermingsorganisaties en vrijwilligers. Van het resterende areaal aan essenhakhout (ruim 250 ha) komt het merendeel voor in het Kromme Rijngebied (ca. 140 ha), waarbij in het Natura 2000-gebied het grootste aaneengesloten complex (ruim 50 ha) wordt aangetroffen op Overlangbroek en daarnaast nog eens zo'n 24 hectare aanwezig is op het particulier landgoed Kolland.
Door oxidatie en inklinking van het veen ligt het gebied langs de Langbroeker Wetering lager dan de omgeving, zodat het natter is en daardoor bij uitstek geschikt voor essenhakhout. De grondwaterstanden fluctueren onder invloed van de Neder-Rijn, die in dit deel van de rivier gestuwd en hierdoor relatief hooggelegen is. De komgronden bestaan uit zware klei. De hakhoutbossen van Kolland en Overlangbroek zijn deels meer dan 150 jaar oud. Er is hier eeuwenlang eenzelfde beheer gevoerd, waardoor een stabiel, voedselrijk bosmilieu is ontstaan. De voorjaarsbloei lijkt op die van een Zuid-Limburgs bos: het ziet dan wit van de Bosanemoon (Anemone nemorosa). De gemeenschap wordt gerekend tot het Essen-Iepenbos (FraxinoUlmetum; H91E0). Het bos is kwetsbaar voor verandering in milieu of beheer: de brandnetels liggen als het ware op de loer.
Het essenhakhout is niet alleen als zeldzaam bostype en cultuurhistorisch van belang, het is ook gekenmerkt door een rijke paddenstoelenflora en bovenal door epifytische mosgemeenschappen op de stobben. Deze begroeiingen worden gerekend tot de zeldzame Gemeenschap van Groot touwtjesmos (Anomodonto-Isothecietum), die in ons land tot essenstobben beperkt is. De vegetatie bevat een scala aan zeldzame mossen, waaronder bladmossen als Groot touwtjesmos (Anomodon viticulosus), Spatelmos (Homalia trichomanoides) en Glad kringmos (Neckera complanata), levermossen als Bleek boomvorkje (Metzgeria furcata), Schijfjesmos (Radula complanata) en Gewoon pelsmos (Porella platyphylla), en het licheen Ruig leermos (Peltigera praetextata). De begroeiingen hebben de laatste decennia geleden onder verzuring en eutrofiƫring, maar de kenmerkende, zeldzame mossen zijn hier en daar nog steeds op de eeuwenoude stobben aan te treffen. Continuering van het hakhoutbeheer is essentieel om het geschikte microklimaat voor deze levensgemeenschap in stand te houden. De vochtige hakhoutbossen zijn tevens rijk aan allerhande zangvogels. De meest opvallende daarvan is de Nachtegaal. Net na de aankomst uit het winterkwartier in mei, weerklinkt de harde, welluidende zang er dag en nacht.
Literatuur
Barkman 1958; Dirkse & van Ommen 1975; Brouwer & Smeele 1984; Kalkhoven & Opdam 1984; Greven 1997; van Gelderen 2000; van Dort & Spier 2001; Bax et al. 2002; Greven 2003.