Vecht- en Beneden-Reggegebied

Gebiedsnummer
39
GebiedsnaamVecht- en Beneden-Reggegebied
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Hardenberg, Hellendoorn, Ommen, Twenterand
Provincie
Overijssel
Voortouwnemer
provincie Overijssel
Sitecode HR
NL9801017
Totale oppervlakte in hectare
4105
Oppervlakte HR in hectare
4105

Kenschets

Het Vecht en Beneden-Reggegebied ligt in het noorden van Overijssel, in een reliëfrijk zandlandschap, en wordt doorsneden door de riviertjes Vecht en Regge. Het gebied ontleent zijn bijzondere karakter aan het feit dat het Rivierengebied en de Hogere zandgronden elkaar hier ontmoeten. Dicht bij elkaar treffen we oude meanders aan, stroomdalgraslanden met Steenanjer (Dianthus deltoides) en hoog gelegen zandgronden met enkele van de fraaiste zure vennen in ons land en de laatste stuifzanden van Overijssel. Dit contact komt ook tot uitdrukking in verschillende vormen van Jeneverbesstruweel.

Landschap

De voorlaatste ijstijd (het Saalien) is van essentieel belang geweest voor het gebied waar Vecht en Regge samenkomen. Met de komst van het landijs zijn hier stuwwallen gevormd, waarvan de Archemer- en Lemelerberg, met een hoogte van meer dan 70 meter, mooie voorbeelden zijn. Toen het landijs zich in fasen terugtrok, ontstond een breed dal dat het smeltwater van het landijs en het water afkomstig van Noord-Duitse rivieren afvoerde, het oerstroomdal van de Vecht. De huidige Vecht ligt aan de zuidrand van dat dal. In een volgende, warmere periode werd dit oerstroomdal opgevuld met fluviatiele sedimenten en ontstond een vlechtende rivier. In de koude, droge periode van de laatste ijstijd (het Weichselien) werd aan beide zijden van de riviertjes dekzand afgezet, waarbij vooral langs de Vecht parallel aan de rivier lopende dekzandruggen werden gevormd. Door deze ruggen verslechterde de afwatering van het achterland en ontwikkelden zich hier (in het Holoceen) moerasgebieden met veen. Langs de Vecht en Regge zelf ontstonden rivierduinen door opwaaiing van zand uit de bedding. De toen sterk meanderende riviertjes vormden kronkelwaarden, die nog goed in het landschap herkenbaar zijn. Ze zijn al eeuwenlang in gebruik als koelanden, gemeenschappelijke koeweiden, waar een kudde van 50 tot (maximaal) 100 koeien werd gehoed. Beide riviertjes zijn geheel afhankelijk van regenwater. Vroeger traden vaak overstromingen op, terwijl in droge zomerperioden de beddingen vrijwel droog konden staan en de rivier doorwaadbaar was. Zo resulteerde de ontginning van hoogveengebieden bij Dedemsvaart, Vriezenveen en Rijssen en de verbeteringen van de afwatering in Twente en Duitsland in de 19de eeuw in regelmatige overstromingen van de Vecht en de Regge. In 1891 raakte bij een overstroming zelfs een oppervlakte van meer dan 10.000 ha geïnundeerd.

Om de bevaarbaarheid van de Vecht te waarborgen voor het vervoer van landbouwproducten, turf en zandsteen (uit Bentheim, Duitsland) werd de rivier gestuwd en gekanaliseerd. In het stroomdal van de Vecht zijn in die tijd 69 rivierarmen afgesneden en is de lengte op Nederlands grondgebied afgenomen van 90 km naar 60 km. De dynamiek van de overstromingen ging verloren en daarmee ook de afzetting van sediment op de oevers. Door de afsnijding van de meanders kwamen de koelanden geïsoleerd te liggen van hun dorpen. Sommige worden desondanks tot op heden door koeien begraasd. In de afgelopen jaren is in het stroomgebied van de Regge en de Vecht een aantal van deze meanders weer aangekoppeld aan de hoofdstromen om op deze manier meer water te bergen en 'nieuwe' natuur te ontwikkelen.

Op de hogere zandgronden zijn in de Middeleeuwen in de omgeving van Beerze en Besthmen de stuifzanden ontstaan als gevolg van menselijke invloed. Fraaie restanten hiervan, dus uit een tijd waarin de mens vocht tegen het zand, zijn de kamduinen op de overgang van de riviertjes naar het zandlandschap, bijvoorbeeld aan de zuidkant van het buurtschap Beerze. Door bosaanplant omstreeks het begin van de 20ste eeuw zijn de stuifzanden getemd. In dezelfde tijd werden de meeste heideterreinen in het gebied ontgonnen of beplant met naaldbomen en ontstond op de dekzandruggen een aantal landgoederen, waaronder Landgoed de Stekkenkamp, Landgoed Junne en Landgoed Beerze. Landgoed Eerde bestaat uit een oud kampenlandschap en uit jongere heideontginningen met heiderestanten. Op de grootste resterende droge heide in het gebied, de Archemer- en Lemelerberg, bevindt zich een schaapskudde.

In de dalen van de Vecht en Regge kwam op enkele decimeters onder het maaiveld ijzeroer voor. Op een aantal plaatsen zijn brokken oer (tot aan het einde van de 19de eeuw) gewonnen ten behoeve van de toenmalige ijzerindustrie. Waar de ijzeroer niet in dikke lagen voorkomt, is de aanwezigheid van ijzer in de bodem te herkennen aan een geelbruine tot rode kleur van de bodem, die als rodoornig wordt aangeduid.

Natuurwaarden

Het Vecht- en Beneden-Reggegebied bestaat uit een combinatie van opgestuwde Pleistocene zandgronden met (naald)bossen, heiden, hoogveentjes, stuifzanden en Jeneverbesstruwelen, en Holocene rivierdalgronden met (rivierduin)graslanden, Jeneverbesstruwelen, afgesnoerde meanders met wateren, natte elzenbroekbossen en vochtige graslanden. De gradiënten van hoog naar laag vormen een bijzondere kwaliteit van het gebied. Zo gaan heiden met jeneverbessen op het zand geleidelijk over in stroomdalgraslanden met Jeneverbesstruweel en liggen hoogveen en stuifzand op korte afstand van natte graslanden en ruigten, wilgenbroekstruwelen en elzenbroekbossen.

In het rivierdal van de Vecht vormen de koelanden enkele van de laatste plekken in Nederland waar stroomdalgraslanden met Steenanjer (Festuco-Thymetum serpylli; H6120) vlakvormig voorkomen. In het Junner koeland, Arriër koeland, De Maat, Stekkenkamp en de Karshoek herbergen deze droge graslanden, behalve Steenanjer, onder meer Grote tijm (Thymus pulegioides), Geel walstro (Galium verum) en Grasklokje (Campanula rotundifolia). Dit droge grasland komt vooral voor in een zone die gemiddeld eens in de twee jaar overstroomt en waar relatief veel ijzerrijk zand wordt afgezet. Het type is echter ook hier sterk in soortenrijkdom achteruitgegaan door vervilting. Een deel van de kenmerkende soorten weet vrijwel alleen op mierenbulten nog tot kieming te komen. Waar de rivier het minst is verstuwd vinden we de beste voorbeelden van het stroomdalgrasland, omdat hier nog de meeste broodnodige sedimentatie plaatsvindt. Op de rivierduintjes komt plaatselijk Jeneverbesstruweel voor met doornstruiken als Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en Hondsroos (Rosa canina), dat gerekend wordt tot het zeldzame Roso-Juniperetum. Deze vorm van het habitattype 5130 is in zijn landelijke verspreiding nagenoeg beperkt tot de koelanden in het Vechtdal, waar de gronden een lemig karakter hebben. Sinds een aantal jaren zijn in het Vecht- en Reggedal op de overgangen van schrale graslanden naar Jeneverbes- of Sleedoornstruwelen ook weer broedgevallen van de Grauwe klauwier geconstateerd.

In de oude, afgesnoerde meanders van de Vecht is in de loop van honderd jaar verlanding een bijzonder elzenbroekbos ontstaan (H91E0). Dit bos wordt gevoed door water dat vanuit de dekzandruggen opkwelt. Op plaatsen waar de meanders nog open water bevatten, kunnen plantensoorten van zwakgebufferde milieus worden aangetroffen, zoals Vlottende bies (Eleogiton fluitans). Dergelijke waterpartijen zijn van groot belang voor amfibieën als Kamsalamander en Knoflookpad. Binnen de invloedssfeer van de Vecht komen soortenrijke ruigten voor (H6430) met als opvallendste soort de zeldzame Lange ereprijs (Veronica longifolia). Lange ereprijs wordt in ons land alleen langs de Overijsselse Vecht nog in redelijke aantallen gevonden.

De hogere zandgronden die de Vecht en de Regge flankeren, zijn het gebied van uitgestrekte droge heide (H4030) en stuifzandheiden (H2310). Het grootste aandeel heide (bijna 200 ha) komt voor op de Lemelerberg en Archemerberg aan de westzijde van de Regge. Verder wordt droge heide ook gevonden in het Junner Koeland, het Stegerense Veld en het Beerzerveld. Op de Lemelerberg en Archemerberg is de vergrassing van de heide opvallend laag. Dit komt enerzijds door de grofzandige bodem, anderzijds speelt de aanwezige schaapskudde een belangrijke rol in het beheer. Hier groeien soorten als Stekelbrem (Genista anglica), Kruipbrem (Genista pilosa), Klein warkruid (Cuscuta epithymum) en plaatselijk veel Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus). De kleinere heideterreinen zijn doorgaans meer vergrast. Op de overgangen naar struweel en bos heeft de Zandhagedis een redelijk grote populatie. Aansluitend aan deze heideterreinen bevinden zich stuifzanden (H2330) op de Lemelerberg en in het Beerzerveld. De stuifzandgebieden op de Heetdelle en de Sahara liggen geïsoleerd in het centrum van het Natura 2000-gebied en zijn aan alle zijden omgeven door naaldbossen. De stuifzandgebieden worden open gehouden door betreding van de mens en/of door begrazing van de schaapskudde. Verstuiving door wind speelt maar een geringe rol. Er zijn echter vergevorderde plannen om de stuifzandgebieden op de Lemelerberg en het Beerzerveld nieuw leven in te blazen. Op het stuifzand van de Lemelerberg komt in een korstmosrijke begroeiing het in ons land zeer zeldzame licheen IJslands mos (Cetraria islandica) voor. Het betreft hier een van de circa vijf groeiplaatsen in Nederland. In deze verstuiving vindt, zoals ook hier en daar in de heiden, op verschillende plaatsen verjonging van Jeneverbes (Juniperus communis) plaats. Jeneverbesstruweel komt verspreid over het gehele Natura 2000-gebied voor; op de voedselarme zandgronden van de dekzandruggen en stuwwallen betreft dit het Gaffeltand-Jeneverbesstruweel (Dicrano-Juniperetum). Alleen al op de Lemelerberg en Archemerberg bedekt dit type meer dan 80 ha. Op de Archemerberg staat op een enkele plek in de ondergroei van het Jeneverbesstruweel - evenals op een enkele plek in het bos en de heide - de zeldzame Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum). Het mozaïek van droge heide, stuifzand en struweel vormt tevens het leefgebied van de Nachtzwaluw. Verder broeden hier Roodborsttapuit, Boomleeuwerik en Geelgors, terwijl jaarlijks Klapeksters overwinteren. De uitgestrekte naald- en loofbossen in het gebied bieden nestgelegenheid aan Havik, Boomvalk en Raaf, maar bieden ook een groeiplaats aan bijvoorbeeld Gebogen driehoeksvaren (Gymnocarpium robertianum) en Dennenorchis (Goodyera repens).

Begroeiingen met natte heide (H4010) worden in het Natura 2000-gebied alleen in kleine oppervlakte aangetroffen in het Beerzerveld, het Stegerense Veld, het Eerder Achterbroek, het Eerderveld en aan de westzijde van de Lemelerberg en Archemerberg. Dit vegetatietype is plaatselijk vergrast met Pijpenstrootje (Molinia caerulea). Door plagwerkzaamheden binnen de genoemde terreinen heeft zich op diverse plekken de Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbies (Lycopodio-Rhynchosporetum) ontwikkeld, die wordt gerekend tot habitattype 7150. Een kwetsbare soort als Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) heeft op een enkele plek geprofiteerd van deze beheersmaatregelen. Op de zuidhelling van de Lemelerberg bevindt zich een fraai hellingveentje met Veenbies (Trichophorum cespitosum subsp. germanicum) en veel Witte en Bruine snavelbies (Rhynchospora alba, Rhynchospora fusca).

Op aanzienlijke schaal treedt hoogveenvorming op in de Besthmenerveentjes en in het Beerzerveld, met soorten als Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Klein blaasjeskruid (Utricularia minor), Lavendelhei (Andromeda polifolia) en veel Beenbreek (Narthecium ossifragum). Bijzonder is hier ook een populatie van de Adder. De Besthmenerveentjes nemen een opvallende plaats in binnen het Nederlandse heidelandschap. Het is een van de weinige locaties in ons land waar de Veenbloembiesassociatie (Caricetum limosae) is behouden (H3160). In twee van de veentjes staat in grote aantallen de naamgevende Veenbloembies (Scheuchzeria palustris), een van de meest bedreigde plantensoorten in ons land.

In het kleinschalige kampenlandschap van het Eerder Achterbroek komen naast de genoemde vochtige en droge heideterreintjes ook vochtige, schrale graslanden voor, die tot de Veldrushooilanden (Crepido-Juncetum acutiflori) gerekend kunnen worden. Dit type komt ook nog met kleine oppervlakten voor in het Vechtdal. Daarnaast is in dit kampenlandschap een aantal jaren geleden in een natuurontwikkelingsproject langs het beekje de Bevert Kruipend moerasscherm (Apium repens) waargenomen in de oeverzone van een nieuw gegraven poel. Deze zeldzame soort komt ten zuiden van het Natura 2000-gebied ook met een aantal (kleine) groeiplaatsen voor. Vanwege de instabiliteit van de populaties is vooralsnog geen Natura 2000-gebied in Oost-Nederland voor deze soort aangemeld.

Literatuur

Heinen et al. 1993; Westhoff & Passchier 1958; Staatsbosbeheer 1988; Hommel & Maas 1999; Kleuver 1999; Weeda 2000; Ketner et al. 2005; Ruiter 2005; Winter 2007; Zekhuis & Ottburg 2008.

De Stekkenkamp aan de zuidkant van de Vecht herbergt een van de mooist ontwikkelde Jeneverbesstruwelen in ons land, in de vorm met doornstruiken.
De Besthmenerveentjes aan de zuidkant van de Vecht herbergen de grootste populatie van de Veenbloembies (Scheuchzeria palustris) in Nederland, hier in vrucht, samen met Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) en Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus). Deze Veenbloembi esassociatie (Caricetum limosae) behoort tot de meest bedreigde plantengemeenschappen in ons land.
De Knoflookpad vindt in het Vechtdal een geschikt water- en landhabitat. Het overwegend 's nachts actieve dier leeft overdag een min of meer verborgen bestaan, ingegraven in zandige bodems.
In het Arriër Koeland komen soortenrijke graslanden voor van het Festuco-Thymetum serpylli met soorten als Steenanjer (Dianthus deltoides) en Geel walstro (Galium verum).
Terug naar boven