Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek zijn drie loofbosgebieden in Twente. Door de plaatselijke aanwezigheid van kalkrijke leem in de ondergrond en door het waterregime zijn dit vanouds zeer soortenrijke gebieden. Achter de Voort bestaat uit twee deelgebieden. Het Loomanskamp is een eiken-haagbeukenbos en vogelkers-essenbos, Asbroek is een natter bos met tussenliggende graslandjes en enkele poelen. Agelerbroek is een elzenbroekbos met daarin enkele graslandjes, moerassen en een voormalige eendenkooi. Voltherbroek bevat een uitgestrekt moerasbos (elzenbroekbos) en vochtige graslanden.
Kenschets
Dit Natura 2000-gebied in Noordoost-Twente bestaat uit drie deelgebieden in het beekdallandschap tussen de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum: Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek. Door de aanwezigheid van leem in de ondergrond en een gevarieerd waterregime zijn dit vanouds zeer soortenrijke gebieden. De reservaten zijn van betekenis vanwege goed ontwikkeld Eiken-Haagbeukbos (in Achter de Voort) en grote oppervlakten beekbegeleidend bos met schraallanden en vennen (in het Agelerbroek en het Volterbroek). Het Natura 2000-gebied maakt deel uit van het belangrijkste Twentse leefgebied voor de Kamsalamander.
Landschap
Het Natura 2000-gebied kent een complexe geologie en hydrologie, die aan de basis staan van een grote variatie aan vegetatietypen. Het hoogteverschil tussen de stuwwal van Oldenzaal en de laagste delen van het Natura 2000-gebied bedraagt plaatselijk meer dan 60 meter. De uit de ijstijden aanwezige oerstroomdalen zijn in het Holoceen grotendeels opgevuld met beekafzettingen, waarbij lokaal veenvorming plaatsvond. De beken hebben in de dekzanden dalvormige laagten uitgesleten, waardoor een afwisselend patroon van ruggen en dalen is ontstaan. Sleutelfactor in het gebied is de waterhuishouding. De noordzuid lopende beken ontspringen merendeels op de flanken van de stuwwal van Oldenzaal. Regionaal grondwater vanuit deze stuwwal treedt in het gebied plaatselijk uit als kwelwater. Door leem in de ondergrond is dit water basenrijk. Ook treedt toestroom op van lokaal grondwater uit de dekzandruggen. Met de aanleg van het Kanaal Almelo-Nordhorn aan het eind van de 19de eeuw is de waterhuishouding in het gebied verstoord geraakt en ging de eenheid tussen Agelerbroek en Voltherbroek verloren. Tot in de jaren 1950 werd het gebied nog regelmatig geïnundeerd, maar kanalisatie van de beken en de aanleg van het omleidingskanaal bij de Dinkel maakten hieraan een eind.
Het Natura 2000-gebied maakt in zijn geheel deel uit van het kleinschalige landschap dat aan het eind van 19de eeuw kenmerkend was voor Twente, maar de deelgebieden hebben wel ieder een eigen karakter. In Achter de Voort bestaat de ondergrond uit keileem met plaatselijk een laag dekzand. Door de combinatie van afstromend water vanaf de stuwwal en de ondoorlaatbare keileemlaag staat het water grote delen van het jaar tot aan het maaiveld. Gedurende het jaar wisselen de grondwaterstanden echter sterk.
In het Agelerbroek bestaat de ondergrond grotendeels uit beekeerdgronden, met aan de oostzijde en westzijde dekzandruggen met veldpodzolgronden. In het Voltherbroek zijn op de hoge delen enkeerdgronden aanwezig, naast podzolgronden op de dekzandruggen en kopjes; in de beekdalen vinden we ook hier beekeerdgronden. In zowel het Agelerbroek als het Volterbroek is door ontwatering de invloed van het basenrijke grondwater de laatste decennia afgenomen. Enkele jaren geleden is de waterhuishouding echter aangepast en het peil van de aanwezige beken verhoogd.
De dalvormige laagten waren tot halverwege de vorige eeuw in gebruik als weiden en hooilanden, die bevloeid konden worden. Ze werden omgeven door houtwallen en singels. Nadien zijn deze maten en meden grotendeels dichtgegroeid met broekbos.
Natuurwaarden
Achter de Voort bestaat uit een fraai ontwikkeld vochtig loofbos met een natuurlijk patroon van natte slenken en drogere delen. De kern van het bos komt al op een kaart uit 1848 voor en bestaat uit een mozaïek van Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum; H91E0) in de slenken en Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160) op de hogere delen. De dominante boomsoort in het Eiken-Haagbeukenbos is de Zomereik (Quercus robur), terwijl Hazelaar (Corylus avellana) de struiklaag domineert. Kenmerkende soorten in de ondergroei zijn Eenbes (Paris quadrifolia), Heelkruid (Sanicula europaea) en Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana). Het Pruno-Fraxinetum wordt gekenmerkt door Es (Fraxinus excelsior) en door dominantie van Speenkruid (Ficaria verna subsp. verna) en IJle zegge (Carex remota) in de ondergroei. Op de droogste delen komen overgangen voor naar bossen van het Zomereikverbond (Quercion roboris), in de laagste delen wordt elzenbroekbos (Carici elongatae-Alnetum) aangetroffen. Hier bepaalt in het voorjaar de Gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) het aspect van de vegetatie.
In het Agelerbroek is elzenbroekbos het toonaangevende bostype. Kenmerkende soorten zijn hier Elzenzegge (Carex elongata) en Zwarte bes (Ribes nigrum). Plaatselijk groeit hier de kwelindicator Waterviolier (Hottonia palustris). Aan de verdroogde randen domineren Hennegras (Calamagrostis canescens) en Framboos (Rubus idaeus). In de goed ontwikkelde delen van het elzenbroek is recent de Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana) gevonden, een soort die in ons land veel minder zeldzaam blijkt te zijn dan enkele jaren geleden nog werd verondersteld. In het centrum van het Agelerbroek ligt een tot 50 meter brede noordzuid lopende strook met wilgenstruweel (Salicetum cinereae). De Grauwe wilg (Salix cinerea) is hier voedselplant voor de Grote weerschijnvlinder (Apatura iris). In het bos is het historische gebruik van hooimaten nog te herkennen aan de oude houtwallen met Zomereik en Tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata). In het noordelijke deel van het Agelerbroek ligt een aantal voormalige hooilanden met een soortenrijke helofytenvegetatie, terwijl aan de oostzijde een aantal verdroogde schraalgraslanden wordt aangetroffen met heischrale soorten. In het zuidwesten komen eveneens hooilanden voor, in een gradiënt van heischraal grasland, via natte heide en een Gagelstruweel (met onder andere Beenbreek, Narthecium ossifragum), naar zeggenvegetatie (Caricion nigrae en Caricion gracilis). In het zuiden van dit terrein duiden Holpijp (Equisetum fluviatile), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) en Waterviolier op kwel.
In het Voltherbroek komt door de kleinschalige afwisseling van bodem, reliëf en invloed van grondwater een grote variatie aan vegetatietypen voor. Aan de noord, oost- en westzijde van het gebied wordt het aspect bepaald door elzenbroekbossen met plaatselijk grotezeggenvegetatie (Caricion gracilis), die in zonering met berkenbroekbos (Betulion pubescentis) en wilgenbroek- struweel (Salicion cinereae) voorkomen. Soorten als Waterviolier, Grote boterbloem (Ranunculus lingua) en Holpijp duiden erop dat - ondanks de verdroging - nog steeds kwel optreedt. In welke mate de uitgevoerde peilverhoging effect heeft op de aanwezige vegetatie is nog niet duidelijk. In de laagste delen is een aantal poelen aangelegd. Dit zijn voortplantingslocaties voor Kamsalamander en Boomkikker. Begroeiingen van het Oeverkruidverbond (Littorellion) en het Dwergbiezenverbond (Nanocyperion flavescentis) duiden op buffering door kwel. Kenmerkende soorten zijn hier Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), Vlottende bies (Eleogiton fluitans), Waterlepeltje (Ludwigia palustris), Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia) en Draadgentiaan (Cicendia filiformis). Het Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum) in het oostelijke deel van het gebied, met onder andere Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), is eveneens afhankelijk van kwelwater. Iets hoger in de gradiënt komen nog restanten vochtige heide voor, met begroeiingen van voornamelijk Gewone dophei (Erica tetralix) en plagplekken met Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata) en Kleine zonnedauw (Drosera intermedia). Hogerop in het landschap, op de dekzandgronden, vinden we Berken-Eikenbos (Betulo-Quercetum roboris), met onder andere Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum), de voedselplant voor de rupsen van de Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla).
De vroeger vermaarde broedvogelstand van deze oorspronkelijk moeilijk toegankelijke wildernis heeft door ontwatering en verbossing flink aan betekenis ingeboet. Zo zijn moerasvogels als Dodaars, Blauwborst, Rietzanger en Sprinkhaanzanger vrijwel verdwenen, terwijl de bos- vogelbevolking tegenwoordig veel overeenkomst vertoont met die van drogere bossen, met Wespendief, Havik, spechten en Appelvink. Wel zijn nog opvallend veel houtsnippen aanwezig. Waar het landschap wat minder gesloten is, bieden kruidenrijke randjes en bosranden een geschikt leefgebied aan Roodborsttapuit en Geelgors.
Literatuur
Kleuver 1991; Eysink & de Bruin 1994; den Ouden et al. 1997; Bakker & van Tweel-Groot 1998; Kleuver 1999; Horsthuis 2002; Gmelig Meyling et al. 2006.