Ten zuiden van Callantsoog ligt een uitgestrekt duingebied dat tot Petten doorloopt. Het noordelijke deel hiervan is het Zwanenwater. Het Zwanenwater is een vrijwel ongeschonden landschap van overwegend kalkarme duinen met vochtige en drassige valleien. In het centrum liggen twee uitgestrekte duinmeren. Beide meren worden omringd door een brede strook moerasland. In sommige van de vochtige duinvalleien en plaatselijk op de oevers van de meren treedt laagveenvorming op. Achter de zeereep in het zuidelijke deel, de Pettemerduinen, liggen goed ontwikkelde duinvalleien, zoals de Korfwateren, en droge duinen. Door de grote variatie in milieutypen in het gebied, variërend van droog tot zeer nat en van kalkrijk tot kalkarm, is een grote verscheidenheid van vegetatietypen aanwezig waarin tal van zeldzame plantensoorten voorkomen. De kalkarme droge duinen van met name het Zwanenwater herbergen een oppervlakte duinheide. Het gebied is ontstaan nadat omstreeks 1600 het zeegat Zijpe werd afgesloten. Door deze afsluiting kon duinvorming optreden, eerst aan de oostzijde van de aanwezige strandwal, later ook aan de westzijde. Tussen beide duinenrijen ontstond een duinvallei. De westelijke duinenrij is tot aan de dag van vandaag onderhevig aan verstuiving. Er is dan ook een ingewikkeld complex ontstaan van secundaire valleien en paraboolduinen, die elkaar op vele manieren overlappen en doorkruisen.
Kenschets
Het Zwanenwater en de Pettemerduinen behoren tot de best behouden vastelandsduinen van Nederland. Het gebied bestaat uit twee parallel aan de kust liggende duinenrijen met daartussen gevarieerde vochtige duinvalleien en twee grote duinmeren. De duinen zijn relatief kalkarm, maar door secundaire verstuiving en de invloed van kalkrijk grondwater zijn belangwekkende gradiënten aanwezig. Een verschil met de meeste andere vastelandsduinen is dat het Zwanenwater nooit is gebruikt voor waterwinning. Mede hierdoor zijn de valleibegroeiingen uitzonderlijk goed ontwikkeld.
Landschap
De geschiedenis van het Zwanenwater is getekend door stormvloeden en de strijd van de mens tegen het zeewater. Na verwoestende stormen in de noordelijke kuststreek was omstreeks 1300 van de oorspronkelijk aaneengesloten duinenrij weinig meer over. Twee duineilanden resteerden: ´t Oghe (waarop het dorp Callinghe, het huidige Callantsoog) en het Ketelduin (de huidige Pettemerduinen). Achter het Ketelduin strekte zich tot Schagen het zeegat Zijpe uit. Na de stormvloed op St. Pontiaansdag (14 januari) 1553 werd begonnen met het aanleggen van een zeedijk, de huidige Zijperzeedijk, die nu de oostelijke grens van het Zwanenwater vormt. De stuifdijk beschermde het achterland tegen de verwoestende invloed van de zee. Buitendijks ontstonden duinenrijen die parallel aan de kust liepen. In een van de tussenliggende duinvalleien ontwikkelde zich, als gevolg van stagnerend water, een groot duinmeer. Later raakte dit water door instuiving ingesnoerd en viel het uiteen in het Eerste en het Tweede Water. Als gevolg van nieuwe verstuivingen heeft zich in de loop van eeuwen een complex duingebied ontwikkeld met een duidelijke oostwest zonering. In het oosten liggen oude, ontkalkte duinen met heidevegetatie, bosjes en een fraaie, langgerekte duinvallei met moerasvegetatie (het Oude en Nieuwe Rietgat). Rondom de beide centrale duinmeren liggen rietgordels, Galigaanmoerassen, wilgenstruwelen en vochtige hooi- en duingraslanden. De westelijke zeereep is het jongst en het meest open van karakter. Bij Petten is veel bos aangeplant.
Het gebied is eeuwenlang extensief in gebruik geweest. Het was lange tijd een particulier jachtdomein, waarin op kleine schaal vee graasde en gewassen werden geteeld. De naam ontleent het gebied waarschijnlijk aan het feit dat in een bepaalde periode zwanen werden gehouden. De meren waren aantrekkelijk om te varen en op waterwild te jagen. Uit deze tijd stammen enkele slootrestanten, die waren bedoeld om per punter door het gebied te kunnen varen. In 1972 wist Natuurmonumenten het Zwanenwater te verwerven. Als gevolg van verruiging van de duingraslanden is in 1981 besloten om delen van het gebied te beweiden met runderen en paarden. Over een kleine oppervlakte (jaarlijks 20 tot 40 ha) worden vochtige duingraslanden gemaaid. Daarnaast wordt struweelopslag bestreden, verstuiving gestimuleerd en wordt op kleine schaal geplagd.
Natuurwaarden
Vooral in het oostelijke deel van het Zwanenwater komen over grote oppervlakten heidebegroeiingen met Kraaihei (Empetrum nigrum) voor. Dit betreft plekken waar geen verstuiving optreedt en waar bij gevolg het kalkgehalte snel afneemt. Naast Kraaihei en Gewone eikvaren (Polypodium vulgare) komen slechts weinig vaatplanten voor, maar wel is de moslaag doorgaans goed ontwikkeld, met diverse soorten levermos. Door hun omvang vormen deze heiden de beste voorbeelden van habitattype 2140 in de vastelandsduinen.
Droge duingraslanden komen in het gebied hoofdzakelijk voor in een korstmosrijke vorm van de Duin-Buntgrasassociatie ( Violo-Corynophoretum). Als gevolg van verruiging door Duinriet (Calamagrostis epigejos) en Zandzegge (Carex arenaria) staan de begroeiingen echter sterk onder druk, hoewel verspreid over het hele gebied nog goed ontwikkelde voorbeelden te vinden zijn. Vooral in het voorjaar zijn deze gemeenschappen bloemrijk met onder meer Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Geel walstro (Galium verum), Hondsviooltje (Viola canina) en Duinviooltje (Viola curtisii). In een variant met Smal fakkelgras (Koeleria macrantha) staat op sommige hellingen massaal Duinroos (Rosa pimpinellifolia), een belangrijke nectarbron voor diverse duininsecten. Kleverige reigersbek (Erodium lebelii) markeert de overgang naar wat kalkrijkere vegetatie van de Duinsterretjesassociatie (Phleo-Tortuletum ruraliformis).
De Zandhagedis leeft in het Zwanenwater vooral in dit habitattype. Hier vindt de soort open zandige plekjes om haar eieren in af te zetten, voldoende beschutting en genoeg insecten om op te jagen. Ook de Tapuit broedt hier, maar de aantallen van deze karakteristieke duinvogel nemen wel sterk af. Het waren er ooit vele tientallen, maar in 2005 kwamen nog slechts drie paartjes tot broeden. Bergeend, Wulp, Roodborsttapuit en een enkele Boomleeuwerik broeden eveneens in de open delen van het duingebied, terwijl Zilvermeeuw, Kleine mantelmeeuw en Stormmeeuw hier kolonies van enkele honderden paartjes vormen.
in heischrale graslanden.
In 1992 en 1993 was korte tijd sprake van een territorium van de mysterieuze Griel (ongepaarde vogel), waarvoor het Hollandse duingebied eertijds een broedgebied vormde. Deze forse loopvogel, die - met een op die van een Wulp gelijkende roep - vooral 's nachts actief is, broedde tot halverwege de jaren 1950 met enkele tientallen paren in de duinen.
Naast de Kraaiheivegetatie behoren de soortenrijke, heischrale graslanden van de duinvalleien tot de belangrijkste natuurwaarden van het Zwanenwater. In meerderheid gaat het hierbij om vochtige graslanden van het NardoGalion (H6230), waarbij overgangen optreden naar Dotterbloemhooilanden (Calthion palustris), gemeenschappen met grote zeggen, Kruipwilgstruwelen en natte heiden. Hier groeien soorten als Drienervige zegge (Carex trinervis), Gewone dophei (Erica tetralix), Hondsviooltje, Stekelbrem (Genista anglica), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Stijve ogentroost (Eupharia stricta), Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria), Geelhartje (Linum catharticum), Tormentil (Potentilla erecta), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Tandjesgras (Danthonia decumbens) en Blauwe zegge (Carex panicea). Waarschijnlijk komen nergens anders in de Nederlandse duinen dit soort begroeiingen over zulk een oppervlakte voor. Aan de frequente aanwezigheid van Knopbies (Schoenus nigricans) valt af te leiden dat het hier om echte duinvegetatie gaat: de soort herinnert aan een kalkrijker verleden. Echte zeldzaamheden van de heischrale begroeiingen zijn Harlekijn (Anacamptis morio) en Vlozegge (Carex pulicaris). De delen met deze soorten hebben kenmerken van Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum), waarbij ook Sterzegge (Carex echinata) en Addertong (Ophioglossum vulgatum) voorkomen. Deze bijzondere stukjes vegetatie staan sterk onder druk. Hetzelfde geldt voor kalkrijkere delen met Moeraswespenorchis (Epipactis palustris) en Parnassia (Parnassia palustris). De natte valleien herbergen een grote populatie Rugstreeppad, waarvan op mooie voorjaarsavonden de karakteristieke rollende roep op vele plekken in het gebied te horen is.
In de natte en vochtige duinvalleien die onder invloed van kwelwater staan, behoren de (gemaaide) graslanden merendeels tot de Dotterbloemhooilanden. Het Zwanenwater is in het voorjaar befaamd om de rode gloed van de duizenden planten van Brede orchis (Dactylorhiza majalis subsp. majalis) en Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa). Begeleidende soorten zijn Moeraskartelblad (Pedicularis palustris), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Paddenrus (Juncus subnodulosus), Schorpioenmos (Scorpidium scorpioides), Tenger goudmos (Campyliadelphus elodes) en Reuzenpuntmos (Calliergon giganteum). Op de natste delen zijn soorten van zwak gebufferde vennen te vinden, zoals Stijve moerasweegbree (Baldellia ranunculoides subsp. ranunculoides) en Kleine egelskop (Sparganium emersum). Aan de zuurdere kant vinden we in de valleien de Associatie van Kraaihei en Gewone dophei (Empetro-Ericetum), die in het Zwanenwater een bijzondere samenstelling heeft. Behalve heischrale elementen als Welriekende nachtorchis, groeit hierin veel Week veenmos (Sphagnum molle). Het Zwanenwater is daarmee voor deze hoogveensoort de enige groeiplaats van betekenis in de duinen. Omdat Kraaihei op de meeste plaatsen ontbreekt, wordt deze natte duinheide gerekend tot habitattype 2190. Waar veenmossen de vegetatie domineren, lijken de begroeiingen op de moerasheiden uit de laagveengebieden, het habitattype 4010. Nattere delen die niet gemaaid worden, vormen in het Zwanenwater een bijzondere vorm van het habitattype Vochtige duinvalleien (H2190), met forse moerasplanten als Grote boterbloem (Ranunculus lingua), Draadzegge (Carex lasiocarpa) en Moerasmelkdistel (Sonchus palustris). Langs de oevers van het Eerste Water en in een paar natte duinvalleien zijn op allerlei plekken veldjes Galigaan (Cladium mariscus) aanwezig. De laatste decennia zijn de moerassige delen op veel plekken dichtgegroeid met struwelen van Grauwe wilg (Salix cinerea). Op een enkele plaats is zelfs al moerasbos ontstaan, in de vorm van elzenbroekbos (Alnion glutinosae; habitattype 2180), een zeldzaam bostype in het Nederlandse duingebied. In het droge duin hebben eikenbossen zich de laatste tijd weten uit te breiden. Deze bossen zijn rijk aan broedvogels als Havik, Sperwer, Boomvalk, Houtsnip, Groene specht en een enkele Kleine barmsijs. Het duinstruweel is goed voor nachtegalen en Sprinkhaanzanger.
De duinmeren (het Eerste en Tweede Water) zijn eveneens van groot belang voor vogels. Op de oevers en op eilandjes broeden Lepelaar, Aalscholver en Roerdomp. In het bijzonder de Lepelaar heeft het Zwanenwater bekendheid gegeven. In de afgelopen dertig jaar schommelde het aantal broedparen rond de 50, met uitschieters naar boven en beneden. In de laatste paar jaar is de kolonie teruggelopen tot 12 broedpaar (in 2005). De Aalscholver doet het daarentegen erg goed en concurreert met de Lepelaar om geschikte broedplekken. De kolonie is inmiddels uitgebreid tot meer dan 1.200 paar. De Roerdomp is een niet jaarlijkse broedvogel, al zijn de laatste jaren doorgaans wel enkele paartjes in het rietland aanwezig. Hetzelfde geldt voor de Bruine kiekendief. De moerasvegetatie rond de plassen is verder goed voor tientallen paartjes Blauwborst en Rietzanger, de nodige waterrallen en enkele territoria van de in dit deel van het land zeldzame Snor en Baardman. Zoals we vaak zien met plassengebieden achter de zeereep, trekt ook het Zwanenwater veel vogels aan die op de doortrek langs de Noordzeekust vliegen. Vaak rusten honderden eenden en meeuwen op de grote plassen. Ook schaarsere viseters als Geoorde fuut, Grote zilverreiger en Visarend verschalken geregeld een maaltje.
Van oudsher vormt het Zwanenwater de meest noordelijke voorpost in Nederland van de mediterrane Cetti's zanger. Deze vogel van moerassige struwelen broedt na een reeks zachte winters veelal met enkele tientallen paren in ons land. Het is een standvogel, dus strenge winters doen de vogel weer verdwijnen. In het Zwanenwater waren territoria aanwezig in de jaren 1970 en af en toe in de jaren 1980. Vanaf 2004 wordt ze ook weer geregeld gehoord en in 2005 telde het gebied vijf territoria, in 2006 zeven. Ook de uit oostelijke streken afkomstige Roodmus wordt bijna jaarlijks in het duingebied gehoord; het gaat hierbij om een van de weinige plaatsen op het Nederlandse vasteland.
Literatuur
Barendregt 1982; ten Haaf & Bakker 1993; Vereniging Natuurmonumenten 2002; Klomp & Rohaan 2005; Koning 2007; Lunsen 2007.