Gooi- en Eemmeer

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

Gebiedsnummer
77
GebiedsnaamEemmeer & Gooimeer Zuidoever
Status
Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Nee
Gemeente
Almere, Blaricum, Bunschoten, Eemnes, Gooise Meren, Huizen, Zeewolde
Provincie
Flevoland, Noord-Holland, Utrecht
Voortouwnemer
ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Sitecode VR
NL9802035
Totale oppervlakte in hectare
1584
Oppervlakte VR in hectare
1584

Kenschets

Het Eemmeer en het Gooimeer zijn de twee meest zuidwestelijke van de keten van kunstmatig gevormde, ondiepe randmeren die de Flevopolders omringt. Het Natura 2000-gebied bestaat uit twee gescheiden gedeelten van deze meren. De wateren zijn van betekenis voor watervogels en voor een aantal broedvogelsoorten, in het bijzonder de Visdief. De kwaliteit van het gebied heeft veel te lijden gehad van hoge concentraties van nutriënten in het water. Pas recent resulteren maatregelen in een duidelijke verbetering van de waterkwaliteit.

Smienten zijn grondeleenden die 's winters in grote aantallen naar ons land trekken. Niet alleen door hun uiterlijk maar ook door hun geluid zijn ze gemakkelijk te herkennen. Aan de fluitende roep hebben ze hun bijnaam 'fluiteend' te danken.

Landschap

Het Gooimeer en Eemmeer zijn samen met het Wolderwijd, Nuldernauw en Nijkerkernauw ontstaan door de aanleg van Zuidelijk Flevoland, dat in 1968 droogviel. De dijken die de meren aan de kant van de flevopolder begrenzen, stammen uit de jaren die daaraan vooraf gingen, maar de oevergebieden aan de zuidkant hebben zich in een verder verleden gevormd. De zuidkust van het Eemmeer is het product van een geleidelijke terugdringing van het brakke water van de Zuiderzee uit het mondingsgebied van de rivier de Eem. Vanaf de 12de eeuw werd nieuw opgeslibd land aan weerszijden van de rivier bekaad, en zo ontstond geleidelijk het huidige, open slagenlandschap van de Eempolders. Tegenwoordig wordt het Eemmeer begrensd door polders die aan het einde van 16de en het begin van de 17de eeuw zijn voorzien van relatief lage kaden; ze liggen officieel nog steeds buitendijks. De zuidoever van het Gooimeer is daarentegen gevormd door afslag van de stuwwal van het Gooi in samenhang met de vroegere getijdenbeweging. Door afzetting van het vrijgekomen zand ontstonden de huidige, uitgestrekte ondiepten. Langs de voormalige klifkust liggen nu de mooiste oeverlanden van het gebied. Deze fraaie moeraszone op de overgang van het water naar de stuwwal heeft zich kunnen handhaven mede dankzij de aanwijzing in 1974 van Gooimeer Zuidoever tot staatsnatuurmonument.

In het Gooimeer is alleen de ondiepe zone ten westen van Huizen begrensd binnen het Natura 2000-gebied. Het Eemmeer is in zijn geheel begrensd, inclusief de kunstmatige aangelegde eilanden De Dode Hond (ca. 1964) en De Visdief (ca. 1993), maar het Nijkerkernauw valt buiten de begrenzingen van het Natura 2000netwerk. De meren zelf staan onder de Stichtse Brug met elkaar in open verbinding. Het Gooimeer opent onder de Hollandse Brug vrij in het IJmeer, zodat het peilverloop in principe gelijk is aan dat van het Markermeer.

Het Eemmeer ontvangt via de Nijkerkersluis water uit het Wolderwijd/Nuldernauw, maar het meeste water komt uit het stroomgebied van de Eem. Het Gooimeer ontvangt ongeveer de helft van zijn water van deze kant, de andere helft vanuit het meer westelijk gelegen IJmeer. Door toevoer vanuit de Eemvallei heeft vooral het Eemmeer zich lange tijd van de overige randmeren onderscheiden door uitzonderlijk hoge gehalten aan nutriënten. De concentraties blauwalgen waren nog enkele jaren geleden zo hoog, dat de groei van het plankton niet door voedsel, maar door licht werd beperkt. Terwijl in de Veluwerandmeren direct in 1979 succes werd geboekt met doorspoeling en defosfatering, duurde het in het Eemmeer (waar de fosforgehalten twee keer zo hoog waren) tot omstreeks de eeuwwisseling voordat maatregelen in de Gelderse Vallei resulteerden in lagere chlorofylgehalten. Zowel in het Eemmeer als in het Gooimeer nam het doorzicht echter ten slotte weer toe.

De Aalscholver broedt in kolonies in bomen of, bij afwezigheid van predatoren als de Vos, op de grond. Halverwege de 20ste eeuw kende de soort in ons land een dieptepunt, maar vanaf ongeveer 1980 is weer sprake van een fikse toename, vooral in het IJsselmeergebied.

Natuurwaarden

Door menging met minder voedselrijk water uit het IJmeer en door de uitgestrekte ondiepten is het Gooimeer altijd al wat rijker aan waterplanten geweest dan het Eemmeer. Nu de waterkwaliteit verbetert, is het ook het ecosysteem van het Gooimeer dat het snelst aantrekt: in 2006 werden voor het eerst redelijke hoeveelheden kranswier gevonden. De ondergedoken planten zijn van betekenis als voedsel voor enkele watervogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Tot in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw kwamen in het najaar kleine zwanen op de wortelknolletjes van Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) foerageren, maar tegenwoordig zijn hun aantallen nagenoeg verwaarloosbaar. Voor een deel hangt dat samen met een algehele populatieafname. Daarnaast is echter - in het kielzog van de ontwikkelingen in de Veluwerandmeren - het aantal knobbelzwanen toegenomen. Deze vogels zijn in het Gooimeer vooral 's zomers present, en in die periode plegen ze een forse aanslag op de wortelknolletjes, waardoor deze - later in het seizoen - niet meer voor de Kleine zwaan beschikbaar zijn.

Ook andere watervogels hebben opvallende aantalsveranderingen laten zien. Kuifeenden en tafeleenden zijn in de tweede helft van de jaren 1990 fors toegenomen. Waarschijnlijk was dat een gevolg van een terugkeer van de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha), die als gevolg van de slechte waterkwaliteit in de jaren zeventig en tachtig nauwelijks meer in de randmeren voorkwam. Tegenwoordig behoren de dichtheden van deze mosselen in het Eemen Gooimeer tot de hoogste in de regio, en sinds enkele jaren worden ze vergezeld door grote aantallen van de Aziatische korfmossel (Corbicula fluminea). Omdat beide schelpdieren zich voeden met plankton dat ze uit het water filteren, heeft hun opkomst de verbetering van de waterkwaliteit versneld. Kuifeenden en tafeleenden voeden zich op hun beurt met mosselen. De eenden zijn echter weer wat in aantal afgenomen toen ook in de andere randmeren de mosselpopulatie toenam.

Visetende watervogels zijn net als in de Veluwerandmeren in de jaren tachtig toegenomen, toen de dominantie van het visbestand door Brasem enigszins werd doorbroken en meer kleine vis beschikbaar kwam. Omstreeks 1998 namen echter alle viseters opvallend af, wat later werd verklaard door middel van concurrentie om de kleine vis door twee opeenvolgende, sterke jaarklassen van Snoekbaars. Inmiddels is er sprake van een beginnend herstel. Terwijl de andere soorten viseters jaarrond (Fuut, Aalscholver) of alleen in de winter (Nonnetje) aanwezig zijn en direct reageren op veranderingen in het visaanbod, is het aantal van de Visdief mede afhankelijk van de aanwezigheid van geschikt broedgebied in de nabije omgeving van de visgronden. Bij gebrek aan natuurlijke strandjes en eilanden in een vroeg stadium van vegetatiesuccessie zijn ze daarbij veelal afhankelijk van kunstmatige broedplaatsen. De hoogste aantallen hebben in de jaren zestig gebroed op het toen pas aangelegde eiland De Dode Hond (1.200 paar in 1967), maar al in 1969 was het eiland door de toegenomen begroeiing ongeschikt en inmiddels is het begroeid met bos. Eind jaren 1980 vormde het eilandje Huizerhoef (ook wel 't Hoorntje genoemd) in het Gooimeer een geschikte broedplaats en daarop nam de soort weer toe tot zo'n 1.000 paar. Toen de sterns vanwege de recreatiebestemming van het eilandje een alternatief werd geboden in de vorm van de in 1992 aangelegde zandplaat De Visdief in het Eemmeer, daalde het aantal vogels in het Gooimeer ten gunste van dat in het Eemmeer. Herinrichting van een deel van Huizerhoef voor de sterns zorgde ten slotte voor een gedeeltelijke terugkeer, maar het totaal aantal broedparen nam af, net als de aantallen overwinterende viseters. Op beide eilanden broeden naast visdieven ook honderden paren kokmeeuwen, en op De Visdief broeden tegenwoordig ook enkele paren zilvermeeuwen, kleine mantelmeeuwen en zwartkopmeeuwen. De rietbegroeiing langs de oude landoevers leveren ten slotte een bescheiden bijdrage aan de regionale populatie van Snor, Grote karekiet, Blauwborst en Baardman. De verdere rietontwikkeling wordt gestimuleerd door de aanleg van enkele platen die op of net onder het wateroppervlak liggen, min of meer aansluitend op het eilandje De Visdief en het rietveld dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw is ontwikkeld op de oostelijke flank van de Stichtse Brug.

Literatuur

Noordhuis 1997; Bak & van der Hulst 2001; Noordhuis et al. 2003; Hulsegge & Vendrig 2004; Noordhuis & Koffijberg 2004; van de Linden & Borsje 2006.

Terug naar boven