Sarsven en De Banen

Gebiedsnummer
146
GebiedsnaamSarsven en De Banen
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Nederweert
Provincie
Limburg
Voortouwnemer
provincie Limburg
Sitecode HR
NL2003043
Totale oppervlakte in hectare
154
Oppervlakte HR in hectare
154

Kenschets

Het Sarsven en De Banen liggen aan de zuidoostrand van het grotendeels uit akkers bestaande Plateau van Weert in Midden-Limburg. Herstelmaatregelen in de laatste 20 jaar hebben in De Banen geleid tot een spectaculaire terugkeer van tal van (zeer) zeldzame planten en dieren.

Landschap

Het Sarsven en De Banen maken deel uit van de zogenaamde Peelvennen, waartoe ook onder meer het Vlakwater, de Schoorkuilen en de Roeventerpeel behoren. Ze worden ontwaterd door de Einderbeek met haar zijtakken, die in de Tungelroyse Beek uitkomt. Al deze Pelen zijn tegen het einde van de laatste ijstijd ontstaan als een smeltwaterdal in het toendertijd gevormde dekzandland schap aan de zuidoostrand van het Plateau van Weert. Plaatselijk stoven dekzandruggen het dal in, terwijl op andere plekken juist dekzand uit het dal stoof. Hierdoor ontstond een reeks diepe kommen, van elkaar gescheiden door drempels. Tijdens het Holoceen vulden de kommen zich met water, waarin verlanding optrad. Na verloop van duizenden jaren waren de Pelen allemaal opgevuld met laagveen. Bovenop dat laagveen ontstond overgangsveen en uiteindelijk hoogveen. Dat hoogveen groeide vanuit het oorspronkelijke dal omhoog tegen het Plateau van Weert en in het noordoosten vormde het waarschijnlijk ooit één geheel met het hoogveen van de Groote Peel.

Vanaf de Middeleeuwen staken en baggerden de bewoners van omliggende dorpen in de Pelen ten zuidoosten van het Plateau van Weert turf op de manier, die bij de Groote Peel en de Deurnsche Peel en Mariapeel is beschreven. De Banen dankt zijn naam waarschijnlijk aan de turfbanen, die er ooit dwars overheen gelegen moeten hebben. Wat er na de turfwinning resteerde, was een reeks vennen met daaromheen natte heide en op de hogere terreindelen droge heide en stuifzanden. De uitgeveende plassen verlandden niet of nauwelijks, want de bewoners van de omliggende dorpen en gehuchten konden vrijwel alle planten die in en rond de vennen groeiden gebruiken: Riet (Phragmites australis) en Mattenbies (Schoenoplectus lacustris) om daken mee te bedekken of stoelen te matten, Wilde gagel (Myrica gale) om bier mee te kruiden en andere planten om ze in potstallen te mengen met mest van het vee, om met dit mengsel vervolgens de akkers te bemesten.

Uit historisch onderzoek is gebleken dat Weert al in 1296 gebrek aan water kreeg en dat de stad vanaf dat jaar water mocht aftappen uit de Abeek bij Bocholt (tegenwoordig Belgisch Limburg). Dit water werd via de minstens gedeeltelijk gegraven 'Weerterbeek' naar Weert geleid. Nadat er in Weert (en Nederweert) afvalwater van brouwerijen, blauwververijen en later zuivelfabriekjes op was geloosd, werd het water via een beek naar De Banen en vandaar naar de andere Peelvennen geleid. In die vennen werd het water ook nog eens voor allerlei doeleinden benut, zoals het kweken van vissen en medicinale bloedzuigers en het roten van vlas. De wateraanvoer via de Weerterbeek was voor Weert zó belangrijk, dat deze gemeente continue een veldwachter langs de beek liet patrouilleren om te voorkomen dat onderweg kostbaar water zou worden afgetapt door bewoners van de streken waar de beek doorheen liep. Toen België zich onafhankelijk verklaarde, behield Weert na jarenlange juridische strijd zelfs het eigendomsrecht van de beek op Belgisch grondgebied.

Nadat de Weerterbeek in de 19de eeuw werd doorsneden door de Zuid-Willemsvaart, werd steeds meer water uit dat kanaal afgetapt en werd de beek geleidelijk overbodig. Begin 20ste eeuw werd de afwatering van de Peelvennen sterk verbeterd door de aanleg van de Einderbeek met diverse zijbeken, sloten en greppels.

Door de opkomst van kunstmest verdween het oude heidepotstalsysteem omstreeks diezelfde tijd en werd de voedselarme omgeving van de vennen vrijwel volledig ontgonnen tot akkers en graslanden. Aan het oogsten van planten uit de vennen en van de venoevers kwam een einde en door de combinatie van de genoemde factoren ontstonden in enkele decennia brede kragen met Riet en andere moerasplanten in de Peelvennen en struwelen en broekbossen eromheen.

In of vóór 1904 ontdekte Mathijs Ver Straeten, hoofd van een school in Weert, biesvarens in het Sarsven, De Banen, de Schoorkuilen en de Roeventerpeel. Er bleken twee soorten te groeien, waarvan de Kleine biesvaren (Isoetes echinospora) nieuw voor Nederland was. Van de Grote biesvaren (Isoetes lacustris) was in datzelfde jaar in Friesland een andere groeiplaats ontdekt. Floristen van de Nederlandsche Botanische Vereeniging waren zo enthousiast, dat ze tot aankoop van de Peelvennen wilden overgaan. Dit speelde in 1904, dus nog voordat de aankoop van Nederlands eerste natuurreservaat, het Naardermeer (in 1906) rondkwam. Omdat het moeite koste om het benodigde geldbedrag bijeen te krijgen en vanwege oplaaiende conflicten binnen de vereniging, kwam het echter niet zover. Tijdens een inventarisatie voor Natuurmonumenten door Jongmans in 1924 bleek dat De Banen op dat moment veruit de meeste biesvarens herbergde, maar ook werden nieuwe ontdekkingen van deze soorten in verschillende Brabantse vennen gedaan, bij Oisterwijk, EttenLeur en Bergen op Zoom. Hierdoor kreeg de aankoop van De Banen bij Natuurmonumenten geen hoge prioriteit meer. In 1931 werd Stichting Het Limburgs Landschap opgericht. Dankzij Jongmans ging het Limburgs Landschap in 1940 over tot aankoop van het grootste deel van het Sarsven, het eerste terrein dat de stichting in eigendom kreeg. Tijdens de ruilverkaveling van de jaren 1960 kon ook het ven De Banen worden aangekocht. Uiteindelijk kwam ook het restant van de Schoorkuilen in het bezit van de stichting.

Natuurwaarden

In de eerste decennia van de vorige eeuw waren de Peelvennen veruit het meest waardevolle vensysteem van Nederland. Zo scoorde de Schoorkuilen in 1917 wat sieralgen betreft moeiteloos een 10 op de tiendelige waarderingsschaal van Coesel, terwijl De Banen in 1927 een 9 haalde. In de Peelvennen kwamen in die tijd nog verschillende soorten sieralgen voor, die intussen al lang uitgestorven zijn in Nederland. In de vier vennen kwam de associatie Isoeto-Lobelietum in totaal over vele tientallen hectaren voor, met soorten als Waterlobelia (Lobelia dortmanna), Grote en Kleine biesvaren en Oeverkruid (Littorella uniflora). Een andere zeldzame plantengemeenschap was de vorm van de Waterveenmosassociatie (Sphagnetum cuspidatoobesi) met Drijvende egelskop (Sparganium angustifolium). Faunistisch waren de vennen eveneens van groot belang, door het voorkomen van een populatie otters, broedvogels als Woudaap, Grote karekiet, Visdief en Roerdomp, en flinke aantallen medicinale bloedzuigers (Hirudo medicinalis).

Als gevolg van ontginning, eutrofiëring en verdroging gingen de natuurwaarden gestaag achteruit. De biesvarens in het laatste stukje Schoorkuilen hielden stand tot in 1943, in het Sarsven tot in de jaren vijftig en in De Banen tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. Aan het eind van de jaren tachtig waren de natuurwaarden van de vennen grotendeels verdwenen.

Begin jaren 1990 kon de aanvoer van voedselrijk water naar De Banen worden stopgezet. In de zomer van 1992 liet men het ven leeglopen om het gemakkelijker uit te kunnen baggeren. Onmiddellijk kiemden honderden kleine biesvarens op de drooggevallen bodem. Gedurende de winter 1992-1993 werd het ven uitgebaggerd. Daarbij werd een deel van de venbodem niet aangepakt om de biesvarens te sparen. Ook kon een flinke vernatting worden gerealiseerd. Nadat het ven zich weer met water had gevuld, kwamen de vroeger aanwezig zeldzame soorten met hun gemeenschappen de een na de ander terug, kennelijk uit de zaadvoorraad. Behalve om de diverse associaties uit de Oeverkruidklasse ging het daarbij ook om aanzienlijke oppervlakten van de Associatie van Doorschijnend glanswier (Nitelletum translucentis; H3140), met de naamgevende soort als vegetatievormer. Plantensoorten als Kruipende moerasweegbree (Baldellia ranunculoides subsp. repens), Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra) en Drijvende waterweegbree (Luronium natans) kwamen tijdens een invenatarisatie in 2006 uiterst massaal voor en van de Kleine biesvaren waren minstens 130 exemplaren aanwezig. Het in 1998 al ontdekte, zeer zeldzame Zwaardbladig fonteinkruid (Potamogeton x sparganifolius), de kruising van Ongelijkbladig en Drijvend fonteinkruid (Potamogeton gramineus en Potamogeton natans), bleek op twee plaatsen in het ven aanwezig te zijn. In 1998 bleek de sieralgenflora van het niet uitgebaggerde Sarsven slechts een 3 te scoren, terwijl het opgeschoonde ven De Banen al weer een 8 haalde, met drie soorten van Rode Lijst. In 1999 werd in De Banen opnieuw een (zeer zeldzame) sieralg van de Rode Lijst ontdekt, namelijk Micrasterias americana.

Ook de fauna van De Banen heeft zich spectaculair ontwikkeld. Zo komt de Medicinale bloedzuiger talrijk voor en broeden er vogels als Dodaars, Geoorde fuut, Krakeend, Zomertaling, Slobeend, Tafeleend, Blauwborst, Waterral, en - onregelmatig - Bruine kiekendief en Porseleinhoen. De vochtige bossen rond de vennen zijn rijk aan bosvogels als Nachtegaal en Wielewaal.

Enkele jaren na het uitbaggeren van het eigenlijke ven De Banen werden ook de ooit ontgonnen delen van dit ven hersteld en werd het gespaarde restant van de oude Schoorkuilen voor ongeveer de helft uitgebaggerd. Dat leverde natuurwaarden op zoals hierboven al beschreven. Binnenkort zal worden begonnen met de omleiding van de voedselrijke Hulsenlossing. Onlangs werd subsidie toegekend voor het schonen van het Sarsven, terwijl een particuliere enclave in het ven werd aangekocht. Begin 2007 is begonnen met het grotendeels afgraven van het zand, dat in 1922 bij de aanleg van het Kanaal Wessem-Nederweert in de Roeventerpeel en de Schoorkuilen werd gespoten. Uit onderzoek naar de zaadvoorraad is gebleken dat zich op de oude venbodem na ruim 80 jaar nog kiemkrachtige zaden van verschillende plantensoorten bevinden, waaronder ook zaden van Drijvende waterweegbree. Terwijl de werkzaamheden nog in volle gang zijn, groeien hier al weer soorten als Pilvaren (Pilularia globulifera), Gesteeld glaskroos en Ongelijkbladig fonteinkruid.

Literatuur

Van den Munckhof 1995; Brouwer & van den Munckhof 1998; Coesel 1998; Felix & van der Velde 2000; Loven & Pahlplatz 2003; Lucassen et al. 2003; Hustings et al. 2006.

Tot de bijzondere (winter)gasten van het Sarsven en De Banen behoren Kleine en Grote zilverreiger (hier op de foto) en Zwarte ooievaar.
Drijvende waterweegbree (Luronium natans) in De Banen. Deze zeldzame plant van stilstaande of zwak stromende, voedselarme tot matig voedselrijke wateren is een van de vijf plantensoorten van de Annex II van de Habitatrichtlijn in ons land. De soort wordt hier het meest aangetroffen in Noord-Brabant en aangrenzend Limburg.
Terug naar boven