De Brunssummerheide is een sterk geaccidenteerd heide- en bosgebied in de oostelijke mijnstreek. Door het gebied lopen een aantal aardbreuken waardoor de grote hoogteverschillen zijn ontstaan. De hoogste delen liggen op het oude Maasterras en bevatten een grofgrindige zandbodem. In de lagere delen is tertiair zand aanwezig dat is afgezet door de zee in een vochtige en warme klimaatsperiode. Dit zogenaamde zilverzand is uiterst voedselarm. In de oorsprong van de Rode Beek en op de Brandenberg zijn doorstroomveentjes aanwezig en er zijn een tweetal hellingveentjes op locaties waar aardbreuken liggen. Het gebied bestaat uit droge en natte heide, actief hoogveen, bron- en broekbos, aangeplant grove dennenbos, een open zandvlakte, vochtige hooilanden, droge schraalgraslanden en een beek die zijn natuurlijk karakter heeft behouden.
Kenschets
De Brunssummerheide is een geaccidenteerd heide- en bosgebied in de oostelijke mijnstreek van Limburg. De droge heide is deels gelegen op zilverzand, een uiterst voedselarm substraat. Uniek in ons land zijn ook de door stroomveentjes met hoogveenbegroeiing in het brongebied van de Rode Beek en op de Brandenberg en twee hellingveentjes op plekken waar aardbreuken liggen.
Landschap
Het reliëfrijke landschap van de Brunssummerheide is ontstaan als gevolg van aardverschuivingen. Binnen een relatief klein gebied liggen hier een aantal breuken dicht op elkaar. Langs de aardbreuken zijn Pleistocene afzettingen uit het Mioceen en Plioceen naar de oppervlakte geschoven, waardoor binnen het lössgebied van oostelijk Zuid-Limburg een zandgebied is ontstaan. In het centrale deel van de Brunssummerheide komt zilverzand aan de oppervlakte. Dit zand is tijdens een vochtige en warme klimaatsperiode door de zee afgezet. Het extreem voedselarme zilverzand doet denken aan het fijne zand van tropische stranden. Het gebied met dagzomend zilverzand loopt door tot in Duitsland, waar de Tevenerheide eenzelfde bodemopbouw kent. In het Mioceen is in het gebied ook laagveen gevormd, in perioden dat de kustlijn verder weg lag. Dit wordt teruggevonden als bruinkoollagen. In de randen van de Brunssummerheide liggen Pliocene zanden aan het oppervlak, waaruit onder meer het Eiland van Nieuwenhagen is opgebouwd. Dit eveneens uiterst voedselarme substraat is ook bekend van de Meinweg. In de zandige afzettingen worden overal vuursteen- keien aangetroffen. Doordat deze keien in het verre verleden door de eb- en vloedbewegingen zijn afgesleten, zijn ze opvallend rond geworden, waardoor ze lokaal bekend staan als Maaseieren. Ze werden vroeger beschouwd als fossiele duiveneieren. Op enkele plaatsen in het gebied komt de bruinkool dicht aan het oppervlak.
De complexe geologie bepaalt tevens de waterhuishouding in het gebied. Vanuit het hoger gelegen Eiland van Nieuwenhagen stroomt grondwater naar de Brunssummerheide. Langs breuklijnen treedt plaatselijk (lokaal of regionaal) grondwater uit, al is deze kwel als gevolg van een aantal zandwinningen afgenomen. De waterkwaliteit wordt sterk beïnvloed door het materiaal waar het water doorheen loopt: water dat uittreedt in het zilverzand is zeer schoon, terwijl water dat door bruinkoollagen is gestroomd veel organisch materiaal bevat.
Natuurwaarden
De Brunssummerheide wordt deels begraasd door schapen. De ingerasterde en sterk geaccidenteerde Schrieversheide nabij het bezoekerscentrum kent een sterke begrazingsdruk, waardoor de heide hier zeer open is. De vegetatie wordt gedomineerd door Struihei (Calluna vulgaris). Hoge bedekking van Gewone dophei (Erica tetralix) en soorten als Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris) en Tormentil (Potentilla erecta) duiden op leemrijke plekken. Door een hoge recreatiedruk is de kenmerkende broedvogelpopulatie niet optimaal ontwikkeld. De Tapuit is verdwenen, terwijl de Boomleeuwerik in aantallen is afgenomen.
Voor kleinere diersoorten zijn de open delen van de Brunssummerheide echter nog steeds belangrijk. Vooral voor wilde bijen is het gebied waardevol. Tijdens een recente inventarisatie zijn 106 soorten aangetroffen. Een van de meest zeldzame insecten betreft de Aardbok (Dorcadium fuliginator). Deze boktor heeft een klein, versnipperd West-Europees areaal (van Noord-Spanje tot Nederland). De sterk bedreigde soort heeft een voorkeur voor relatief open, stenige en grazige plekken, zoals die op de Brandenberg op het hoogste terras aanwezig zijn. De vindplaatsen op de Brandenberg en op de Tevenerheide vormen de noordelijkste in Europa. De Europese populaties worden mede bedreigd omdat de soort geen achtervleugels heeft, waardoor ze zich slechts zeer beperkt kan verspreiden. Andere bijzondere, aan droge omstandigheden gebonden diersoorten zijn Veldkrekel (Gryllus campestris), Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens), Zandhagedis en Gladde slang. Van de laatste zijn echter al enkele jaren geen waarnemingen meer gedaan.
In de jaren 1970 liep in het gebied een gescheperde kudde van zo'n 400 schapen. Het gebied had toen een meer open karakter. Geleidelijk is de kudde teruggebracht tot zo'n 100 dieren rond de eeuwwisseling, waarbij alleen binnen een afgerasterd gedeelte werd begraasd. De nietbegraasde delen liepen in snel tempo dicht met bos, waardoor het gebied de afgelopen decennia veel bosrijker is geworden. Het ineenstorten van de konijnenpopulatie heeft dit effect waarschijnlijk versterkt. De kenmerkende openheid van het landschap is door deze ontwikkeling ten dele verloren gegaan, wat mede de achteruitgang heeft veroorzaakt van een soort als de Zandhagedis. Voor de aan wezige flora en fauna is het van belang de resterende stukken met open heide zoveel mogelijk aaneengesloten te houden, zodat uitwisseling tussen populaties mogelijk is. Een gunstige ontwikkeling is dat sinds enige jaren hier weer een kudde met herder rondloopt, zodat door het gehele gebied begrazing plaatsvindt. De kudde is in vrij korte tijd aangevuld tot bijna 400 dieren, het aantal dat hier voorheen ook rondliep.
Nabij de drukke recreatieplekken langs de Rode Beek wordt een stukje open zand aangetroffen. Het betreft een stortplaats van Mioceen zilverzand dat was afgegraven uit nabijgelegen bruinkoolgroeven. Het depot heeft zich ontwikkeld tot een stuifzandgebied met een bijbehorende begroeiing (H2330). Een bijzondere paddenstoel hier is de half ondergronds groeiende 'valse' truffel. De officiële naam van deze weinig genietbare soort is Okerkleurige vezeltruffel (Rhizopogon luteolus). Wel blijkt ze gegeten te worden door bepaalde loopkevers.
Waar in het glooiende gebied grondwater uittreedt, wordt natte heide of broekbos aangetroffen. De belangrijkste natte heide betreft het brongebied van de Rode Beek, waar diep grondwater uittreedt. In het verre verleden zijn pogingen ondernomen om delen van dit gebied te ontginnen, waarbij greppeltjes zijn gegraven voor ontwatering. Tot in de jaren zeventig was dit brongebied hierdoor erg verruigd. In die tijd is begonnen met het dichtgooien van de greppeltjes, waarna in relatief korte tijd een goed herstel van hoogveenbegroeiing is opgetreden. Recent is ook de opslag van boompjes in dit gebied op grote schaal aangepakt. Het brongebied is een voorbeeld van een doorstroomveentje (rheotroof veen; H7110), waarin voedselarm, mineraalrijk grondwater mengt met zuur regenwater. Ook op de Brandenberg worden dergelijke hoogveenbegroeiingen aangetroffen, in de vorm van hangvenen, op plaatsen waar kwelwater uittreedt over slecht waterdoorlatende bodemlagen. De meest opvallende soort in de hoogveenbegroeiingen is Beenbreek (Narthecium ossifragum). Met hoge bedekking komen daarnaast Gewone dophei voor en hoogveensoorten als Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Rood veenmos (Sphagnum rubellum), Lavendelhei (Andromeda polifolia) en Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus). In de natte heide (H4010) rondom de veentjes groeien Veenbies (Trichophorum cespitosum subsp. germanicum) en Klokjesgentiaan (Gentiane pneumonanthe).
Het brongebied van de Rode Beek is tevens van grote betekenis voor de kleine fauna. Zo komen hier zeldzame keversoorten voor, waaronder de aan hoogveen gebonden Turfloopkever (Agonum ericeti). Het gebied is befaamd vanwege enkele zeldzame libellen. De Hoogveenglanslibel (Somatochloa arctica) heeft hier een van de drie kleine Nederlandse populaties. De soort heeft in Europa voornamelijk een boreaal verspreidingsgebied. De aan kwelgebieden gebonden Beekoeverlibel (Orthretum coerulescens) is minder zeldzaam in ons land en lijkt - in tegenstelling tot de Hoogveenglanslibel - te profiteren van het warmer wordende klimaat. De populatie van de Brunssummerheide is de oudst bekende in ons land (sinds 1940) en tevens een van de grootste. De Beekoeverlibel komt hier samen voor met de Zuidelijke oeverlibel (Orthretum brunneum), die overeenkosmtige eisen aan het biotoop stelt. Andere vrij zeldzame libellen van het brongebied zijn de Tengere grasjuffer (Ischnura pumiio) en Koraaljuffer (Ceriagrion tenellum).
Op plagplekken in de natte heide (H7150) heeft Klokjesgentiaan zich weten uit te breiden, te midden van onder meer Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca) en Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata). Het op de Klokjesgentiaan levende Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) is sinds enige tijd verdwenen. Wel komen in de natte heide nog Zompsprinkhaan (Chorthippus montanus) en Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) voor.
Plaatselijk kwamen in het verleden op natte, venige plekken heischrale begroeiingen (H6230) voor met soorten als Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica), Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia) en Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris). Hiervan resteren nog slechts fragmenten. In goed ontwikkelde vorm zijn deze natte heischrale graslanden tegenwoordig beperkt tot de Breukberg, een terrein iets ten noorden van het Natura 2000-gebied. Van dit terrein is tevens de uiterst zeldzame Veenorchis (Dactylorhiza majalis subsp. sphagnicola) bekend.
Bijzonder op de Brunssummerheide zijn twee hellingveentjes hoog in de helling langs de Feldbissbreuk op plekken waar grondwater stagneert en over Miocene kleilagen uittreedt. De veentjes waren ten dele dichtgegroeid en zijn nu hersteld tot open, zure vennen (H3160) waarin onder meer Klein blaasjeskruid (Utricularia minor) voorkomt. Een reeks van eertijds zeer soortenrijke doorstroomvennen op de Schrieversheide, waarin Parnassia (Parnassia palustris) groeide, is geheel gedegradeerd door de toestroom van vervuild water vanaf de bovenstrooms gelegen vuilstortplaats van de gemeente Heerlen. Herstelmaatregelen hebben hier tot nu toe weinig opgeleverd.
Op andere natte plaatsen langs de Rode Beek en op kwelplaatsen wordt broekbos aangetroffen, waarbij het deels gaat om berkenbroekbos (H91D0) en - op minder zure bodem - overgangen naar elzenbroekbos (H91E0).
Het droge bos van de Brunssummerheide bestaat grotendeels uit naaldbos dat is aangeplant ten behoeve van de mijnbouw. Op één locatie in het dennenbos staat Dennenorchis (Goodyera repens). Een andere groeiplaats van orchideeën is de Middenberg, een open plek temidden van bos waar basenrijke, vervuilde grond is gestort die over bleef bij het wassen van bruinkool. Op deze ondergrond vinden we een scala aan zeldzame planten, waaronder Moeraswespenorchis (Epipactis palustris), Bergnachtorchis (Platanthera montana), Addertong (Ophioglossum vulgatum), Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythraea) en Klein wintergroen (Pyrola minor). Wat voedselrijkere bossen bevinden zich aan de zuidkant van het gebied. In de bossen broeden onder andere Wespendief, Zwarte specht en Groene specht, en langs de bosranden leeft de Geelgors. In de bosranden vliegt tevens de Spaanse vlag (Euplagia quadripunctata), maar de populatie van deze Annex IIsoort bevindt zich merendeels buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied. De bosranden aan de oostkant fungeren vermoedelijk als winterhabitat voor de Kamsalamander, die bekend is van poelen op het naastgelegen golfterrein.
Literatuur
Van der Mast 1983; Heimans & van der Mast 1994; Dirkse 1997; Kiwa & EGG 2006; Raemakers 2007.