Kenschets
In ons land bevinden zich alleen in Midden- en Zuid-Limburg zomerverblijven van de Ingekorven vleermuis, een soort die hier de noordgrens van haar areaal bereikt. Ze vestigt zich jaarlijks op de zolders van de Abdij Lilbosch te Echt en in het voormalige klooster te Mariahoop. Deze beide gebouwen zijn om deze reden aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Ze vormen samen één van de kleinste Natura 2000-gebieden in ons land. Voor het behoud van de vleermuiskolonies is tevens het omringende kleinschalige landschap van belang.
Landschap
De omgeving tussen Echt en Koningsbosch vertoont een kleinschalige afwisseling van landbouwgronden, boomgroepen, houtwallen, lanen en natte laagten. Abdij Lilbroek en het aangrenzende Haeselaarsbroek liggen in de Centrale Slenk, een dalend gebied dat begrensd wordt door de Peelrandbreuk in het noorden en de Feldbiss in het zuiden. Ten oosten hiervan ligt Mariahoop op een oud terras van de Rijn. Het Haeselaarsbroek zelf is een riviermeander uit een periode waarin de Maas op deze plek stroomde. De grondwaterstanden zijn plaatselijk hoog en vanuit het Rijnterras treedt kwel op.
De hoeve Lilbosch dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw, toen in deze streek de eerste ontginningen werden uitgevoerd. In 1883 arriveerde hier een groep rondzwervende monniken van de orde der Cisterciënsers. Onder het motto 'hoe afgelegener en woester, hoe beter' was dit nauwelijks ontgonnen gebied bij uitstek geschikt om een nieuw klooster te vestigen. Cisterciënser monniken voorzien in hun levensonderhoud door handenarbeid, akkerbouw en veeteelt. De kloosterlingen verwierven het naastgelegen landbouwbedrijf van de hoeve Lilbosch met het aangrenzende moerasgebied. Ze namen de ontginning van het Haeselaarsbroek ter hand, waarbij het moeras ten dele werd drooggelegd. De lage, nattere delen van de gronden werden voor veeteelt gebruikt, de hogere delen voor akkerbouw.
De abdij is momenteel het enige kloosterlandbouwbedrijf in Nederland dat nog door monniken wordt beheerd. Er leven ongeveer 20 monniken, met een relatief lage gemiddelde leeftijd. Het Haeselaarsbroek wordt tot op de dag van vandaag beheerd op een wijze waarbij landbouw en
Natuurwaarden
De reden dat de Abdij Lilbosch en het voormalige klooster te Mariahoop zijn aangewezen onder Natura 2000 is het voorkomen van kraamkolonies van de Ingekorven vleermuis. In de abdij was sinds de jaren 1980 een kolonie bekend, lange tijd de enige in Nederland. Nadat al diverse losse waarnemingen van deze vleermuis in de omgeving waren gedaan, werd in 2000 een tweede grote kraamkolonie ontdekt in het voormalig klooster te Mariahoop. Na de ontdekking werd de zolder van het gebouw aangepast om het verblijf (nog) geschikter te maken voor de ingekorven vleermuizen. De kolonie in Abdij Lilbosch is de laatste jaren gegroeid van ongeveer 40 exemplaren in 1984 tot meer dan 170 eind vorige eeuw. Het voormalige klooster in Mariahoop herbergt een kolonie van tegen de honderd dieren. Voor het behoud van deze kolonies is het zaak om in de omgeving kleinschalige landschapsstructuren in stand te houden. Hiertoe behoren de lijnvormige elementen waarlangs de vleermuizen zich verplaatsten en jagen, en de natte delen en kleine bosjes die zorgen voor voldoende aanbod aan insecten.
De laatste jaren neemt het aantal overwinterende ingekorven vleermuizen in mergelgroeven flink toe, zonder dat dit tot uiting komt in de zomerverblijven. Het is waarschijnlijk dat in Limburg nog meer kraamkolonies van de soort te vinden zijn. In 2005 werd een kleine kolonie aangetroffen op de zolder van een boerderij in Gulpen. Andere gezenderde dieren die in Limburg foerageerden, bleken afkomstig van reeds bekende kolonies uit de Belgische Voerstreek. Het lijkt aannemelijk dat de ingekorven vleermuizen uit het Natura 2000-gebied een netwerk van kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen gebruiken in Limburg en aangrenzend België en Duitsland.
In het Haeselaarsbroek zijn verder onder meer ook de Meervleermuis en de Vale vleermuis waargenomen, twee andere vleermuizen die op de Annex II van de Habitatrichtlijn staan.
Literatuur
Van Buggenum 1997; Malachias 1997; Malachias Huyink 2000; Verheggen 2001; Janssen & Kranstauber 2006.