Het Wooldse Veen en het aansluitende gebied in Duitsland zijn samen één van de veencomplexen op de Nederlands-Duitse grens. Het gebied ligt aan de rand van een relatief hoog gelegen plateau dat ter plaatse afhelt in oostelijke richting. Het gaat om een relatief ondiep, grotendeels uitgeveend veencomplex boven weinig doorlatende keileem. In de veengaten zijn vroege stadia van hoogveenregeneratie talrijk en goed ontwikkeld. Daar omheen liggen natte heiden. In het randgebied en op oudere veenresten is berken(broek)bos aanwezig. Op de hoger gelegen randen groeit eiken-berkenbos. De overgang naar de minerale gronden in de omgeving was van oorsprong bijzonder rijk ontwikkeld, met vegetaties en soorten van kalkrijke omgeving. Hiervan zijn nog verarmde resten over.
Kenschets
Het Wooldse Veen vormt samen met het Duitse BurloVardingholter Venn een grensoverschrijdend hoogveen, gelegen op het Oost-Nederlands Keileemplateau ten zuidoosten van Winterswijk. Het is vergraven en verdroogd, waardoor actieve veengroei wordt bemoeilijkt. De veenkern is omgeven door bos en enkele voormalige agrarische graslanden.
Landschap
De ondergrond van het Wooldse Veen bestaat uit een dunne laag dekzand, die is afgezet op slechtdoorlatende keileem met onderliggende Tertiaire klei. In het noordwesten ligt de keileem aan of nabij maaiveld, in de zuidoosthoek op meer dan drie meter diepte. In de keileem bevinden zich meerdere depressies. Vermoedelijk is hierin circa 5.000 jaar geleden de veengroei begonnen. Door afgraving, ontwatering en de daarop volgende inklinking en mineralisatie is het veenpakket geslonken; in de kern bedraagt de dikte gemiddeld een halve tot één meter.
In het begin van de twintigste eeuw was het veencomplex nog compleet aanwezig, maar wel vrijwel volledig uitgegraven. Er resteerde een netwerk van turfgaten met rest veen en veendijken. In 1935 is een groot deel van het veencomplex en de omringende natte heiden ontgonnen en gedraineerd, inclusief het aanpalende Kottensche Veen. Tijdens de ruilverkaveling is de ontwatering van de omgeving geïntensiveerd. Om verdroging te bestrijden is in de jaren 1980 aan de benedenstroomse zijde van het veen een kade met folie aangelegd om zoveel mogelijk water vast te houden. De verdroging is desondanks nog niet afdoende bestreden, mede vanwege de toegenomen bebossing (grotere verdamping). Het vegetatiebeheer bestaat uit het vrij houden en vrij maken van de open kern. Op delen met minerale bodem wordt kleinschalig geplagd.
Natuurwaarden
De kern van het Wooldse Veen is een aangetast hoogveen, waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is (H7120). Een belangrijke kwaliteit van het terrein is de overgang van minerale gronden naar de open hoogveenkern. Vanuit deze randzone stroomt zwakgebufferd grondwater naar de veenkern. Dit zorgt voor geschikte condities voor hernieuwde, secundaire veenmosgroei, doordat een juiste verhouding optreedt tussen een- en tweewaardige kationen en door een afdoende kooldioxidegehalte; dit laatste zorgt voor voldoende drijfvermogen. Recent zijn geen hoogveensoorten meer verdwenen, terwijl plaatselijk toename van typische hoogveenmossen lijkt op te treden. Vooral nabij de grens zijn fraaie bulten en slenken ontwikkeld. Op de bulten groeien Rood veenmos (Sphagnum rubellum), Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Wrattig veenmos (Sphagnum papilosum), Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Lavendelhei (Andromeda polifolia), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) en Eenarig wolle gras (Eriophorum vaginatum). In de slenkjes staan Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Witte snavelbies (Rhynchospora alba) en Veenpluis (Eriophorum angustifolium). De vegetatie van de veenputten behoort grotendeels tot de Waterveenmosassociatie (Sphagnetum cuspidatoobesi), met Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) en Veenpluis, her en der vergezeld van Klein blaasjeskruid (Utricularia minor) en Moerasveenmos (Sphagnum subsecundum).
In de overgangszone groeide vóór 1980 nog Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) en vóór 1950 ook nog Veenmoszegge (Carex limosa) en Veenmosorchis (Hammarbya paludosa). Deze soorten duiden op zwak gebufferde en oligomesotrofe omstandigheden. Ook tegenwoordig komen, zij het zeldzaam, nog soorten van zulke omstandigheden voor, zoals Wateraardbei (Comarum palustre), Holpijp (Equisetum fluviatile), Sterzegge (Carex echinata) en Moerasviooltje (Viola palustris). Deze soorten groeien ook in de hoogveenbossen die tot het Zompzegge-Berkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis; H91D0) behoren.
De grote afwisseling in abiotische omstandigheden en vegetatiestructuren draagt bij aan een rijk ontwikkelde fauna. Een kleine populatie Hoogveenglanslibel (Samatochlora arctica) heeft zich weten te handhaven in de kern en ook van de Venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia) is nog een kleine populatie aanwezig. Enkele van de meest bijzondere veenvlinders zijn als gevolg van verdroging helaas verdwenen. De beboste veenputjes zijn een microhabitat voor de zeer zeldzame dansmug Lasiodiamesa gracilis. De veendijken zijn van betekenis voor de Gladde slang. De Kamsalamander gebruikt het gebied mogelijk om te overwinteren. Het veen herbergt voorts populaties van de Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) en Zompsprinkhaan (Chorthippus montanus). Karakteristieke, maar schaars geworden broedvogels zijn Wintertaling, Waterral, Sprinkhaanzanger, Nachtzwaluw en Watersnip. De verbossing is debet aan deze achteruitgang. Ook broedt hier af en toe de Grauwe klauwier.
Literatuur
van 't Hullenaar & Bell 2002; de Smidt et al. 2006; te Linde & van den Berg 2007c; Buro Bakker 2008.