Kenschets
Wat de IJsselmeerpolders belichamen voor het doorzettingsvermogen en de pioniersgeest van de altijd tegen het water vechtende 'Hollanders', dat betekenen de Oostvaardersplassen voor de scheppende kracht van de natuur. Uit het niets ontstond een natuurgebied waarvan we nu gerust kunnen zeggen dat het in ornithologisch opzicht het belangrijkste zoetwatermoeras van ons land is geworden. Het gebied bestaat uit een met dijken omgeven moerasgebied met enkele uitgestrekte, ondiepe waterpartijen en eindeloze rietvelden. Talloze moerasvogels broeden er en in de trektijd verblijven hier grote aantallen sterns, steltlopers, ganzen en eenden. Een deel van het gebied bestaat uit verruigde graslanden met plaatselijk een savannekarakter. Het wordt gedomineerd door grote en minder grote grazers: Heckrunderen, koniks, edelherten, reeën en ganzen.
Landschap
De ontstaansgeschiedenis van de Oostvaardersplassen is onlosmakelijk verbonden met de aanleg van Zuidelijk Flevoland. Na het sluiten van de dijk in 1968 en vervolgens het leegpompen van de polder werd massaal Riet (Phragmites australis) gezaaid. Het noordoostelijke deel van de polder was echter dieper dan de rest van de polder en het rietzaad kon er niet kiemen. Naarmate de polder verder werd ontwaterd, door de aanleg van sloten en vaarten, viel ook dit gedeeltelijk droog. Er ontstond een grootschalige afwisseling van waterpartijen en slikvelden, die al snel begroeid raakten met pionierplanten, waarvan de Moerasandijvie (Tephroseris palustris) de meest opvallende was. De uitgestrekte gele velden van bloeiende Moerasandijvie zorgden in de nazomer voor enorme hoeveelheden zaadpluis, die bij oostenwind tot in Amsterdam voor overlast zorgden.
Om verdere verdroging van het moerasgebied te voorkomen werd in 1975 een kade aangelegd. Het niet bekade deel werd in ontginning genomen om landbouwgrond te creëren. De desbetreffende gronden zijn inmiddels al weer enige jaren aan de natuur teruggegeven, maar de tweedeling in de Oostvaardersplassen bestaat nog steeds: een nat moerassig deel in het noorden en een droger en hoger gelegen deel in het zuiden. In het noordelijke deel schoot de Grauwe gans te hulp bij het beheer van de riet- velden. Er vormde zich in de nazomer een enorme concentratie van ruiende ganzen. De uitgestrekte rietvelden boden zowel bescherming als voedsel. De bescherming was belangrijk omdat de ganzen tijdelijk niet kunnen vliegen door het tegelijkertijd uitwerpen van alle slagpennen. De sterke begrazing op het Riet zorgde voor een open en gevarieerd gebied. Door een zorgvuldig peilbeheer werd tot enkele jaren terug gezorgd voor een situatie waarbij het rietlandkarakter behouden bleef. Op dit moment wordt het waterpeil gestuurd door de neerslag.
De Oostvaardersplassen worden aan de zuidzijde begrensd door de spoorlijn Almere-Lelystad. Om een zo groot mogelijk deel van het gebied te behouden werd het tracé aangelegd volgens het zogenaamde badkuipmodel, waarbij de spoorlijn met een grote boog om de Oostvaardersplassen heen is komen te liggen.
Het samenspel van begrazing en vegetatieontwikkeling bepaalt in grote delen van de Oostvaardersplassen de begroeiing. Aanvankelijk betrof dit alleen ganzen (in het gehele gebied) en rundvee van omringende boeren op het droge, buitenkaadse deel. In 1983 werden 32 Heckrunde ren in de Oostvaardersplassen geïntroduceerd. In 1984 volgden 18 koniks en in 1992 werden 50 edelherten ingezet. Reeën waren vanaf het begin in het gebied aanwezig. De aantallen grote grazers namen in de loop der jaren sterk toe. Eind 2008 betreft het ca. 2.300 edelherten, 1.100 koniks, 570 Heckrunderen en 30 reeën. Als gevolg van deze intensieve begrazing is een open landschap ontstaan met vlier- en wilgenstruweel, droog en nat grasland, en van plaats tot plaats door verschillende kruiden gedomineerde ruigten, vooral met Grote brandnetel (Urtica dioica), Akkerdistel (Cirsium arvense), Riet of ruige grassen. Aan de zuidzijde van het gebied bevindt zich, bij de brug over de spoorbaan, een goed gekozen uitkijkpunt met oog op de talloze grazers. Vaak schuimt er ook een vos rond in dit open landschap, tussen de grazers en ganzen door. Vanaf de IJsselmeerdijk heeft men een prachtige inkijk in het moerasgebied. 's Zomers vliegen hier slierten aalscholvers af en aan tussen de broedkolonie en het IJsselmeer.
De visie voor het beheer van Staatsbosbeheer staat trouwens fors ter discussie. Het voornemen is om het Hollandse Hout en het Horsterwold bij het gebied te betrekken en over het hele gebied de grazers toe te laten. Om natuurlijke processen zoveel mogelijk ruimte te bieden zal de kade rond het natte deel steeds verder worden doorgestoken of (deels) verwijderd. Onderzoekingen hebben inmiddels uitgewezen dat intensieve begrazing een nadelige invloed heeft op vogelsoorten van (riet)ruigte en struweel, zoals Blauwborst, Rietzanger en Paapje. Het plan is om de grazers ook in het rietmoeras toe te laten en door sommigen wordt dan ook gevreesd dat dit een afname van rietbewonende vogelsoorten tot gevolg zal hebben. Daar staat de overtuiging tegenover dat een zo natuurlijk mogelijk systeem, geleid door de grote grazers, op de lange termijn het meest te bieden heeft aan landschappelijke variatie en daaraan verbonden planten en dieren. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd.
Natuurwaarden
Als moerasgebied zonder weerga ontleent het binnendijkse deel van de Oostvaardersplassen haar betekenis vooral aan het voorkomen van water- en moerasvogels. Hier broeden soorten als Grote en Kleine zilverreiger, Lepelaar en Aalscholver. Bij veel broedvogelsoorten gaat het om grote aantallen. De volgende lijst van soorten geeft hiervan een beeld, met tussen haakjes het maximale aantal broedparen dat in één jaar werd vastgesteld: Dodaars (220), Aalscholver (8.380), Roerdomp (50), Woudaap (3), Grote zilverreiger (143), Kleine zilverreiger (25), Lepelaar (450), Bruine kiekendief (45) en Porseleinhoen (58). Het is het laatste min of meer stabiele broedgebied voor de Blauwe kiekendief op het Nederlandse vasteland met in recente jaren maximaal vijf paren. Deze vogels zoeken hun voedsel grotendeels buiten het binnendijkse deel elders in Flevoland of de Noordoostpolder. Ook enkele zangvogels van moerasgebieden komen met flinke populaties voor, zoals Blauwborst (meer dan 200), Snor (> 500), Rietzanger (> 500) en Baardman (> 1.000). In de beginjaren broeden nog aanzienlijk meer baardmannen, tot naar schatting wel 3.500. Het gebied diende in die periode als een bron voor heel Noordwest-Europa, zoals bleek uit terugmeldingen van in de Oostvaardersplassen geringde vogels uit Engeland, Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk. Ieder jaar worden broedgevallen van zeldzame moerasvogels als Kwak, Woudaap, Grote karekiet en Buidelmees vastgesteld. De ecologie van een dergelijk uitgestrekt rietmoeras is complex met een samenspel van tijdelijk droogvallende gebiedsdelen en begrazing door grauwe ganzen als belangrijkste elementen. Ondiepe delen van het moeras vormen een belangrijke kraamkamer voor vissen waarop Lepelaar en reigers zijn aangewezen. Overjarig waterriet is de bestaansbasis voor de populaties van rietvogels als Snor en Baardman, waarbij de laatste vooral is aangewezen op de zaadzetting van het Riet bij het droogvallen van rietland.
De broedvogelbevolking in het buitenkaadse deel is sterk aan veranderingen onderhevig. Bij een inventarisatie in 1997 was vooral het talrijk voorkomen van soorten van agrarisch gebied, zoals Veldleeuwerik (ruim 200), Paapje (35) en Roodborsttapuit (11), en van moerassige ruigten, zoals Blauwborst (280), Sprinkhaanzanger (85) en Rietzanger (230) opvallend. In de struwelen broedden opmerkelijk veel nachtegalen (50) en putters (130). De meeste van deze soorten hebben zich, zoals hierboven al aangegeven, niet in deze aantallen kunnen handhaven.
Ook buiten de broedtijd (doortrek, overwintering) zijn de Oostvaardersplassen van zeer groot belang voor vogels. In de nazomer zijn reigers en lepelaars, grauwe ganzen en zwemeenden (vooral Slobeend) bijzonder talrijk. Bij lage waterstanden kunnen grote aantallen sterns (vooral Zwarte stern en Visdief, soms een Reuzenstern), die op het IJsselmeer voedsel zoeken, op de droogvallende platen rusten. In de wintermaanden heeft het moeras een belangrijke slaapplaatsfunctie voor eenden van het IJsselmeer (Tafeleend, Nonnetje) en altijd zijn er wel een paar zeearenden in het gebied te vinden. Als er één gebied in Nederland is, waar het denkbaar was dat arenden zich als broedvogel zouden vestigen, dan was het wel de Oostvaardersplassen. In 2002 kwam het tot nestbouw van een paartje visarenden. Na jarenlang overzomeren lukte het de Zeearend in 2006 één jong groot te brengen. Ook in 2007 en 2008 werd gebroed en kwamen één respectievelijk twee jongen groot. Hiermee is een voorpost van het Oost-Europese areaal ontstaan op ruim 200 kilometer van de dichtstbijzijnde broedgevallen in Duitsland.
Van de soorten van de Habitatrichtlijn heeft de Bever zich recent in het binnendijkse gebied gevestigd. De dieren zijn afkomstig van een populatie die zich in korte tijd in Flevoland heeft opgebouwd, nadat een aantal dieren in 1990 was ontsnapt uit het Natuurpark Lelystad. In 2005 werden al 14 burchten uit de provincie gemeld, met naar schatting 70 dieren.
Literatuur
Zink 1981; Speek & Speek 1984; van Eerden et al. 1995; Huijser et al. 1995; Jans & Drost 1995; Vulink et al. 2000; Vulink 2001; Bijlsma 2003, 2008; Kolen et al. 2001; Reinhold 2006.