IJsselmeer

Gebiedsnummer
72
GebiedsnaamIJsselmeer
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Nee
Gemeente
De Fryske Marren, Dronten, Enkhuizen, Hollands Kroon, Lelystad, Medemblik, Noordoostpolder, Súdwest-Fryslân, Urk
Provincie
Flevoland, Fryslân, Noord-Holland
Voortouwnemer
ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Sitecode HR
NL1000002
Sitecode VR
NL9803028
Totale oppervlakte in hectare
113341
Oppervlakte HR in hectare
2441
Oppervlakte VR in hectare
113341
De Reuzenstern is met een lengte van ongeveer een halve meter de grootste stern. Ook in de vlucht is de lange en dikke, roodoranje snavel een opvallend kenmerk van deze majestueuze soort, waarvoor het Friese IJsselmeerkust in de zomer een belangrijk leefgebied is.

Kenschets

Het IJsselmeer is een groot, tamelijk ondiep zoetwatermeer, dat grotendeels is begrensd door dijken en dammen. Het meer heeft een belangrijke functie voor de recreatie en er vindt intensieve visserij plaats. Wat betreft de ecologische betekenis is de openheid en grootschaligheid van het gebied van groot belang. Zeer grote aantallen watervogels foerageren en ruien hier, in het bijzonder viseters en vogels die hun voedsel op de bodem van het meer zoeken. Ondiepten en buitendijkse droge gronden zijn vooral aanwezig langs de Friese kust, waar velden waterplanten en veenmosrietlanden voorkomen, en soorten van de Habitatrichtlijn als Groenknolorchis (Liparis loeselii) en Noordse Woelmuis.

Behalve in het Zoetwatergetijdegebied in Zuidwest-Nederland komen spindotters (Caltha palustris subsp. araneosa) ook voor in de buitendijkse waarden langs het IJsselmeer. In de Bocht van Molkwerum groeit de soort in rietlanden en ruigten.

Landschap

Vóór de afsluiting van de Zuiderzee in 1932, toen de Afsluitdijk gereed kwam, was de werking van de getijden tot in het zuiden merkbaar. Het tijverschil bedroeg bij Urk bijvoorbeeld nog zo'n 25 cm. Omdat het waterpeil nadien werd gefixeerd op het niveau van laag water, viel langs de Friese kust ongeveer 1.500 ha aan intergetijdengebied droog. De totale oppervlakte van de buitendijkse Friese waarden, achtereenvolgens de Makkumer Noordwaard, Makkumer Zuidwaard, Kooiwaard, Workumerwaard, Stoenckherne, Bocht van Molkwerum, Mokkebank en Steile Bank, bedraagt daardoor nu zo'n 4.000 hectare. Een deel hiervan is ingepolderd (Makkumer Zuidwaard), maar grote delen bestaan uit natuurgebied, met onder andere (deels verruigde) rietlanden, schrale hooilanden en biezenvelden. Plaatselijk vormen zuiderzeeschelpen, die bij westenwind worden aangevoerd, banken voor of tegen de kust, het meest langs de Makkumer Noordwaard. In de jaren negentig van de vorige eeuw zijn deze aspecten versterkt door enkele natuurontwikkelingsprojecten, zoals de aanleg van een zandplaat voor de Workumerbuitenwaard (1992), de strekdam en zandplaat It Soal (1995/97), drie zandplaten, verbonden door een onderwaterdam in de Bocht van Molkwerum (1994/95), en een reeks van vier onverdedigde zandplaten bij het Mirnserklif (1993).

Het Mirnserklif vormt samen met het Roode Klif bij Warns en het Oudemirdumerklif een ander waardevol overblijfsel uit de geschiedenis van het gebied. Ze zijn ontstaan op plekken waar de Zuiderzee, vooral tijdens stormvloeden in de Middeleeuwen, aanviel op de keileemruggen van Gaasterland. Het Roode Klif, genoemd naar de roodkleurige kalk in het keileem dat hier in de voorlaatste ijstijd (het Saalien) werd afgezet, was een indrukwekkende steilrand van tweehonderd meter lang en negen meter hoog, toen de Hollanders hier door de Friezen in 1345 verpletterend werden verslagen in de slag bij Warns. Na de afsluiting van de Zuiderzee stopte de afkalving van deze kliffen en ze zijn grotendeels overgroeid geraakt.

Door de aanvoer van de IJssel verzoette het nieuwe meer binnen een tijdsbestek van twee jaar. Illustratief zijn de veranderingen in de bodemfauna van schelpdieren: Strandgapers en kokkels verdwenen en na een 'schelpdiervacuüm' in 1935 verscheen in 1936 de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha). Zuiderzeeharing en Ansjovis werden eveneens vervangen door soorten van zoet water, maar enkele estuariene soorten hebben zich weten te handhaven, in het bijzonder Bot en Spiering. De visserij paste zich aan en richt zich tegenwoordig vooral op Snoekbaars, Baars en Paling, en in het voorjaar ook op Spiering. Het huidige IJsselmeer omvat vooral het meest dynamische deel van de voormalige Zuiderzee; het gedeelte waar het IJsselwater afboog in de richting van de Waddenzee. Daardoor is het sediment voornamelijk zandig en waren in het westelijke deel van het gebied aanvankelijk diepe stroomgeulen aanwezig. Ten tijde van de afsluiting waren deze geulen tot wel negen meter diep, maar inmiddels heeft zich daarin een twee tot drie meter dikke laag slib afgezet. Gemiddeld is het meer tegenwoordig ongeveer 4,5 meter diep. Het peil is gefixeerd op -40 cm NAP in de winter en op -20 cm in de zomer. Het water wordt voor 80 % aangevoerd door de IJssel en heeft een verblijftijd van 3,5 tot 5 maanden in het gebied. Vooral in het voorjaar kan het redelijk helder zijn, met een gemiddeld doorzicht van circa 80 cm. Omdat de hoeveelheid voedingsstoffen in het water is afgenomen, treedt de laatste vijftien jaar vaker voedselbeperking voor de algengroei op, waardoor het water vooral in het voorjaar aan helderheid heeft gewonnen.

Aalscholverkolonie bij Het Ven, een natuurontwikkelingsgebied bij Andijk. Onder de viseters is de Aalscholver een van de soorten die in grote aantallen in het IJsselmeergebied voorkomt.

Natuurwaarden

Met betrekking tot de natuurwaarden van het IJsselmeer springen allereerst de watervogels in het oog. Door de schaal van het gebied, in combinatie met de beperkte diepte en het overvloedige voedselaanbod, worden van verscheidene soorten enorme aantallen dieren naar het gebied gelokt. Dat zijn vooral viseters en bodemfaunaeters. Onder de viseters gaat het in het bijzonder om Fuut, Aalscholver, Nonnetje, Grote zaagbek, Dwergmeeuw, Visdief en Zwarte stern. Voor veel van deze vogelsoorten is het IJsselmeer het belangrijkste gebied in Nederland. Dat geldt zeker ook voor de Reuzenstern, die in de zomer bij tientallen langs de Friese kust present is. Spiering is verreweg de belangrijkste prooisoort voor de viseters. Alleen de Aalscholver vangt ook veel andere vis. Begin jaren 1990 is de Spiering echter door een complex van oorzaken sterk afgenomen, en dat heeft zijn weerslag gehad op de aantallen vogels. Recreatiedruk is mogelijk een belangrijke oorzaak voor het verdwijnen van grote ruiconcentraties van vooral de Fuut. Doordat deze soort tijdens de rui niet kan vliegen, is ze erg gevoelig voor verstoring. Aan de andere kant hebben nieuwe broed- en pleisterplaatsen met voldoende rust een positieve invloed op de vogelstand. Het meest spectaculair is de bezetting van het nieuw aangelegde natuureiland De Kreupel. Dit eilandencomplex van 70 ha ligt ongeveer 7 km van de kust en is niet toegankelijk voor publiek. Naast broeders van kale grond, zoals kluten en plevieren, maakten ook aalscholvers en visdieven snel gebruik van de hier geboden nieuwe mogelijkheden. Veel vogels van grote kolonies in de omgeving zijn inmiddels naar De Kreupel verhuisd. In 2006 bevond zich hier van de Visdief en de Aalscholver waarschijnlijk de grootste kolonie van Nederland. Ook heeft zich hier, te midden van duizenden kokmeeuwen, de grootste concentratie zwartkopmeeuwen buiten het Deltagebied gevestigd, en zijn enkele paren van de Dwergstern tot broeden gekomen. Pleisterende nietbroedvogels, waaronder grote aantallen zwarte sterns, vinden hier een rustplaats. Voorlopig is de aanleg van het eiland ruimschoots in zijn opzet geslaagd.

Kuifeend, Tafeleend, Toppereend en Brilduiker voeden zich vooral in de wintermaanden vrijwel uitsluitend met driehoeksmosselen. De aantallen namen eind jaren 1980 sterk toe, mogelijk door verslechtering van de voedselsituatie in de Waddenzee. Later namen de aantallen geleidelijk weer af. Ook daarbij speelde de situatie in de omliggende gebieden waarschijnlijk een rol, niet alleen een verbetering van de situatie in de Waddenzee maar ook het ecologisch herstel in de Veluwerandmeren. Planteneters profiteerden in het IJsselmeer van een toename van de waterplanten langs de Friese kust, die te danken is aan het eerder genoemde verbeterde doorzicht van het water in het voorjaar. In het bijzonder zwanen namen in aantal toe.

Veel van de overige faunawaarden zijn geconcentreerd langs de Friese kust. Behalve broedvogels van moeras en grasland, zoals Snor, Rietzanger, Porseleinhoen en Kemphaan, komen hier ook Meervleermuis (foeragerend langs de oevers) en Noordse woelmuis voor. De laatstgenoemde is nog bekend van de Makkumer Noordwaard en de Workumerwaard. Het totale areaal van de Friese deelpopulatie van de Noordse Woelmuis is sterk gekrompen en versnipperd als gevolg van verslechtering van de habitatkwaliteit (verdroging) en de daarmee samenhangende uitbreiding van het areaal van de Aardmuis. De Makkumer Noordwaard is nog vrij van Aardmuizen en een van de twee grootste gebieden met geschikt leefgebied voor de Noordse woelmuis in Friesland.

Het IJsselmeer vormt ook een belangrijk doortrekgebied voor diverse soorten trekvis en in potentie een belangrijke paai- of opgroeigebied voor estuariene vissoorten. Hoewel de Afsluitdijk een belangrijke barrière betekent, weten toenemende aantallen van de Zeeforel, Rivierprik en Zeeprik de route naar de IJssel te vinden. Dat geldt ook voor verdwenen soorten als Grote marene en Houting, met dank aan buitenlandse herintroductieprogramma's. Onlangs zijn in het noordoosten van het IJsselmeer jonge finten gevangen, hetgeen suggereert dat deze soort er weer in slaagt zich in het gebied voort te planten.

Ook de botanische kwaliteiten van het IJsselmeer zijn geconcentreerd langs de Friese kust. In het water is vooral de ondergedoken vegetatie goed ontwikkeld. Ze is divers en wordt niet gedomineerd door kranswieren zoals in de Gouwzee en Veluwerandmeren. De begroeiingen zijn te rekenen tot het habitattype Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) en meer specifiek tot de associatie Ranunculo fluitantis-Potametum perfoliati. De naamgevende soort Doorgroeid fonteinkruid (Potamogeton perfoliatus) komt weinig voor, dit in tegenstelling tot Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus), Tenger fonteinkruid (Potamogeton pusillus) en Zannichellia (Zannichellia palustris). De zouttolerante vorm van de laatstgenoemde soort (de variëteit pedicellata) en kleine hoeveelheden Snavelruppia (Ruppia maritima) verwijzen bij Makkum naar het zilte verleden. Hier worden inderdaad nog steeds iets verhoogde zoutgehalten gemeten. Op het droge zijn meer zoutrelicten te vinden, vooral op de Makkumer en Workumer waarden. Te noemen zijn Zilt torkruid (Oenanthe lachenalii), Zilte zegge (Carex distans), Melkkruid (Glaux maritima), Schorrenzoutgras (Triglochin maritima), Zilte rus (Juncus gerardii) en Zilte schijnspurrie (Spergularia marina). De soorten staan hier doorgaans in graslanden van het Dotterbloemverbond (Calthion palustris) of het Zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion anserinae). Door de voortschrijdende ontzilting zijn al deze soorten op hun retour. Op de kliffen resteert her en der nog een polletje Engels gras (Armeria maritima). De natuurontwikkelingsgebieden zorgden voor een kolonisatie door zoete soorten van pioniermilieus, zoals Blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus), Moerasandijvie (Tephroseris palustris) en diverse soorten Melde (Chenopodium) en Zuring (Rumex).

Net als op zeedijken is op de harde oevers langs het IJsselmeer een zonering te vinden van wieren en korstmossen, met onderaan het groenwier Cladophora glomerata en in de spatzone daarboven het roodwier Bangia atropurpurea. Dit zijn de plekken waar ruiende knobbelzwanen zich plachten te voeden langs de Houtribdijk. Vooral op kalksteen komen in de spatzone ook gelei- en zwelmossen voor, waaronder soorten die elders in het land zeer zeldzaam zijn, zoals Bolletjesgeleimos (Collema fuscovirens) en Waterzwelmos (Leptogium plicatile). Hoger op de dijk is vaak een opvallende, oranjegele band zichtbaar van korstmossoorten uit de geslachten Xanthoria en Caloplaca.

De grootste botanische waarde vormen echter de graslanden, moerassen en ruigten van de hier aanwezige buitendijkse delen van Friesland. In schrale graslanden van het Workumer Nieuwland zijn bijzonderheden te vinden als Harlekijn (Anacamptis morio), Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), Addertong (Ophioglossum vulgatum), Geelhartje (Linum catharticum), Trilgras (Briza media) en verschillende zeldzame paardenbloemen, waaronder Taraxacum hollandicum, Taraxacum gelricum en Taraxacum maritimum. Het betreft hier een voorbeeld van de uiterst zeldzame Associatie van Ratelaar en Harlekijn (RhinanthoOrchietum morionis), een plantengemeenschap die alleen uit Nederland bekend is van hooilanden in het kustgebied. In de Bocht van Molkwerum heeft zich een populatie van de Wilde kievitsbloem (Fritillaria meleagris) spontaan weten te vestigen, waarschijnlijk door meegevoerd zaad vanuit het bolwerk rondom Zwolle. In de buitendijkse waarden komt te midden van rietlanden en ruigten ook de Spindotter (Caltha palustris subsp. araneosa) voor, een ondersoort van de Dotterbloem die vooral geassocieerd wordt met het zoetwatergetijdengebied. Moeras- en ruigtevegetatie zijn goed ontwikkeld in drassige gebieden met een beperkte beheersintensiteit, zoals in de Makkumer Noordwaard. In de uitgestrekte rietlanden is Grote boterbloem (Ranunculus lingua) hier een bijzondere soort. Waar veenontwikkeling heeft plaatsgevonden, is hier zelfs sprake van het habitattype Overgangs- en trilvenen (H7140), met soorten als Klein blaasjeskruid (Utricularia minor), Moeraskartelblad (Pedicularis palustris) en, als herinnering aan vroegere, meer basenrijke condities, Ronde zegge (Carex diandra) en Groenknolorchis. In de oeverruigten (H6430) van de Friese kust wordt plaatselijk Heemst (Althaea officinalis) aangetroffen.

De hydrologische omstandigheden en daarbij behorende plantengemeenschappen komen hier voor bij de gratie van het gefixeerde waterpeil. Het voortbestaan van deze begroeiingen is daarom mede afhankelijk van het toekomstige waterbeheer in het gebied, dat te maken zal krijgen met een toenemende watertoevoer. Een grotere peildynamiek zal mogelijk een bedreiging vormen voor de moerassoorten, maar zal de meer oevergebonden gemeenschappen en de overgangszone van land naar water waarschijnlijk juist verrijken.

Tijdens (steeds zeldzamer wordende) strenge winters kan op het IJsselmeer kruiend ijs ontstaan. Dit leidt aan de Friese kant van het gebied tot erosie van de natuurlijke oevers.

Literatuur

Feekes 1943; van Eerden & bij de Vaate 1984; Slager & Smit 1989; van Eerden 1997; Lammens 1998, 1999; Lauwaars & Platteeuw 1999; van der Ploeg 1999; Weeda 1999a; Nieuwenhuizen et al. 2000; Noordhuis 2000; Platteeuw et al. 2001; Lauwaars et al. 2002 Markermeer en IJmeer

Terug naar boven