Het gebied Elperstroom ligt in een oorspronggebied en bovenloop van de Beilerstroom op de westelijke flank van de Hondsrug. Het stroomdal is uitgesleten tijdens de ijstijden. Kenmerkend is het typische beek- en esdorpenlandschap tussen de aangrenzende boswachterijen van Grollo en Schoonlo op voormalige heidegronden. In het gebied komen Tertiaire zanden tot dicht aan de oppervlakte voor als gevolg van opstuwing door een Zoutdôme. De bodem van het beekdal heeft een dun veenpakket dat van nature sterk veraard is, plaatselijk komen op geringe diepte keileemlagen voor. Langs de beek liggen voornamelijk graslanden, van elkaar gescheiden door greppels, houtwallen en kleine bosjes. In het deelgebied de Reitma komen zeer oude onbemeste graslanden voor. Door de kenmerkende geologische en bodemkundige eigenschappen stroomt hier in winter en voorjaar relatief kalkrijk grondwater toe, waardoor zich hier kalkmoerassen, blauwgraslanden en heischraal graslanden ontwikkeld hebben.
Kenschets
De Elperstroom is een gradiëntrijk beekdallandschap in het centrum van Drenthe. Het stroomgebied bestaat voornamelijk uit - deels zeer soortenrijke - hooilanden, die zijn gescheiden door sloten of elzensingels. In het reservaat bevindt zich een van de laatste groeiplaatsen van Tweehuizige zegge (Carex dioica) in ons land.
Landschap
Het beekdal bestaat uit vier delen. De oorsprong heet Stroetma, de bovenloop Oosterma en de middenloop Reitma (ma duidt op hooiland). De benedenloop ligt in een rationeel en diep ontwaterd landbouwgebied, Grevenma geheten. De Stroetma ligt deels in landbouwgebied en verder tussen de uitgestrekte boswachterijen Grolloo en Schoonloo met fraaie overgangen naar natte heiden en hoogveentjes. Onder de boswachterijen, oorspronkelijk uitgestrekte natte heiden, bevindt zich ondiep keileem. Over die leemlagen stroomt het regenwater in de richting van de oorsprong (stroet) van de Elperstroom, waar het vóór de ruilverkaveling van de jaren 1960 vooral in het winterhalfjaar als ijzerrijk, maar basenarm grondwater aan de oppervlakte kwam. Zulk lokaal grondwater trad ook uit in de Oosterma en de Reitma. Hier was tevens sprake van kwel van ijzer- en basenrijk grondwater uit de diepere ondergrond. In de Reitma, waar zich de laagste plekken bevinden, stagneerde dit mengsel van watertypen samen met regenwater en traden langdurige overstromingen op. De verschillende waterstromen in combinatie met geleidelijke hoogteverschillen zorgden voor bijzondere gradiënten van vochtige tot zeer natte, matig zure tot neutrale en voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden.
Het dal van de Elperstroom bestaat in het centrale deel uit veengrond. Onder het veen ligt dekzand met beekleemlagen, die plaatselijk onderbroken zijn, zodat grondwater kan opstijgen uit een bijna honderd meter dik watervoerend pakket van Tertiaire zanden. Via dit pakket trad vroeger waarschijnlijk in de loop van het hele jaar kwel op in de laagste delen van de Reitma en mogelijk ook lokaal in de Grevenma. De aanzienlijke hoogteverschillen tussen beekdal en de inzijggebieden zorgen ervoor dat kwel met een hoge intensiteit kan optreden (circa 2 mm per dag). De sterke kwelstroom zorgde in het verleden voor stabiele grondwaterstanden, die in het zomerhalfjaar niet dieper daalden dan 30 tot 40 cm beneden maaiveld. Zo heersten oorspronkelijk zeer gunstige omstandigheden voor veenvorming en - na lichte ontwatering door de boeren - voor soortenrijke, natte schraallanden.
Tussen 1963 en 1971 werden aan de west- en oostzijde van het reservaat respectievelijk een diepe parallelleiding en een diepe sloot gegraven. Benedenstrooms werd de beek gekanaliseerd en sterk verdiept. De westelijke parallelleiding, hoewel voorzien van een lemen bekisting, en de oostelijke sloot draineerden de kwel van het diepe grondwater en het lokale grondwater, waardoor beide waterstromen in een groot deel van het gebied de wortelzone niet meer konden bereiken. Bijgevolg daalden de grondwaterstanden fors, in het zomerhalfjaar tot wel 90-100 cm beneden maaiveld. Deze ingrepen zorgden uiteindelijk voor verzuring - regenwater kon in de bodem dringen door de verminderde kwel - en vermesting (door de toegenomen afbraak van het veen). Dit had ernstige gevolgen voor de bijzondere vegetatie. Peilverhoging in de parallelleiding in 1981 wist de teloorgang enigszins te beperken maar niet te stoppen. Daarom is de waterhuishouding in 2007 en 2008 rigoureus aangepakt. Peilen zijn verhoogd, landbouwwater wordt omgeleid en diepe waterlossingen door het gebied en aan de oostzijde worden gedempt. De positieve gevolgen waren in 2008 al duidelijk zichtbaar, vooral in de Oosterma.
Natuurwaarden
De laatste relicten van het kalkmoeras (H7230) vertegenwoordigen de grootste waarde van de Elperstroom en speciaal de Reitma. Hoewel Parnassia (Parnassia palustris) en Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata) zijn verdwenen, komen de uiterst zeldzame en sterk bedreigde Tweehuizige zegge (Carex dioica), Paardenhaarzegge (Carex appropinquata) en Vlozegge (Carex pulicaris) nog steeds voor, zij het met weinig exemplaren. Eigenlijk is nergens meer een begroeiing aanwezig die nog als kalkmoeras is te typeren. De desbetreffende soorten vinden feitelijk in het Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum, H6410) een laatste wijkplaats. Deze bijzondere gemeenschap is verder gekenmerkt door Blauwe zegge (Carex panicea), Blauwe knoop (Succisa pratensis), Biezenknoppen (Juncus conglomeratus), Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Ruw walstro (Galium uliginosum), Kleine valeriaan ( Valeriana dioica), Breedbladige orchis (Dactylorhiza majalis subsp. majalis), Geelgroene zegge (Carex oederi subsp. oedocarpa), Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), Blonde zegge (Carex hostiana), Kruipwilg (Salix repens) en Boompjesmos (Climacium dendroides). Voorts valt het hoge aandeel op van heischrale soorten, waaronder Tandjesgras (Danthonia decumbens) en Tormentil (Potentilla erecta) en van soorten van zure kleinezeggenmoerassen, zoals Moerasstruisgras (Agrostis canina), Zwarte zegge (Carex nigra) en Egelboterbloem (Ranunculus flammula). Verminderde kwel van basenrijk grondwater en gedaalde grondwaterstanden hebben gezorgd voor oppervlakkige verzuring van de bodem, waardoor deze relatief zuurminnende soorten zijn toegenomen.
Op de laagste plekken in de Reitma, aan de onderzijde van de gradiënt, waar langdurig een mengsel van calciumrijk grondwater en calciumarm regenwater aan of boven maaiveld staat, is een basenminnend en mesotroof kleinezeggenmoeras ontwikkeld, gekenmerkt door Snavelzegge (Carex rostrata), Draadzegge (Carex lasiocarpa), Stijve zegge (Carex elata), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) en Wateraardbei (Comarum palustre). Behalve in de Reitma komen ook in de bovenstroomse delen van het reservaat plaatselijk zuurdere kleinezeggenmoerassen (Carici curtae-Agrostietum caninae) voor met Zwarte zegge, Moerasstruisgras, Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Moerasviooltje (Viola palustris) en vroeger ook Draadrus (Juncus filiformis) en Sterzegge (Carex echinata). Deze moerassen vormen de laatste wijkplaats van een kleine en bedreigde populatie van de Zilveren maan (Boloria selene). Het fraaie singellandschap van het beekdal staat garant voor een rijke zangvogelfauna met als karakteristieke soorten de Roodborsttapuit en Grauwe klauwier. De natte graslanden herbergen nog enkele paartjes van de in Nederland steeds schaarser wordende Watersnip.
Heischrale graslanden (H6230) markeren de overgang van de blauwgraslanden en kalkmoerassen naar de heiden op de hogere keileemplateaus. Thans komen deze graslanden slechts over een beperkte oppervlakte voor in sterk verarmde vorm, met Hondsviooltje (Viola canina) en Tandjesgras. Soorten als Rozenkransje (Antennaria dioica), Valkruid (Arnica montana), Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica) en Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) zijn verdwenen.
Op de overgang van de Stroetma naar de boswachterijen komt het habitattype Natte heide voor (H4010), hier gekenmerkt door Kussentjesveenmos (Sphagnum compactum) en Blauwe zegge, met op open plekken Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata) en Bruine en Witte snavelbies (Rhynchospora fusca, Rhynchospora alba), Verder leeft hier een grote populatie van het Heideblauwtje (Plebeius argus).
Grote delen van het reservaat bestaan thans uit verdroogde, soorten- en kruidenarme graslanden. De kansen voor terugkeer van de vroegere rijkdommen zijn reëel op voorwaarde dat de waterhuishouding verder kan worden hersteld. Door verwerving van landbouwgronden konden delen van de oostelijke sloot en van de westelijke leiding worden gedempt. Ook werd de voedselrijke bovenlaag op de voormalige landbouwgronden grotendeels verwijderd. Maar voor een gunstige staat van instandhouding en herstel van kalkmoeras en schrale graslanden, inclusief Dotterbloemhooilanden van de Associatie van Boterbloemen en Waterkruiskruid (Ranunculo-Senecionetum aquatici), zijn herstelmaatregelen in de ruimere omgeving van het reservaat noodzakelijk. Zonder zulke maatregelen is het risico groot dat de kwaliteit van het reservaat nog verder zal teruglopen.
Literatuur
Grootjans et al. 1979; Pannekoek 1981; Zeeman 1986; Gieske 1988; Schaminée & Bruin 1996; Kiwa & EGG 2006; Stortelder et al. 2006.