Landgoederen Brummen bestaat uit de deelgebieden Leusveld, Landgoed Voorstonden en de Empesche en Tondensche Heide. Deze terreinen op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal danken hun bijzondere ecologische kwaliteit aan kwel- en bronwater. In het verleden is hier op uitgebreide schaal blauwgrasland aanwezig geweest. Hoewel de grondwaterinvloed sterk is verminderd, heeft de bijzondere geohydrologische gesteldheid, in combinatie met het gevoerde beheer, ervoor gezorgd dat schraalland- en veenrestanten nog steeds een refugium vormen voor elders verdwenen planten en dieren. Deze kunnen bij de geplande regionale herstelmaatregelen een uitbreiding van hun geschikte leefgebied tegemoet zien. Eén van de belangrijke soorten hier is de kamsalamander, die op de hele reeks van landgoederen in de flanken van het IJsseldal een geschikt leefgebied vindt.
Kenschets
Dit Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen bestaat uit de landgoederen Leusveld en Voorstonden en de Empese en Tondense Heide. Samen met andere landgoederen en natuurreservaten vormt dit Natura 2000-gebied een snoer van overwegend natte, grondwatergevoede heiden, broek- en hooilanden en bossen op de oostflank van de Veluwe en de overgang naar de IJssel. In het gebied leeft een grote populatie van de Kamsalamander.
Landschap
De overgangszone van Veluwe naar IJssel is reliëfrijk en bestaat uit dekzandgronden die geleidelijk overgaan in rivierafzettingen. Lokaal zijn dunne leem- en kleilagen afgezet, zoals in Voorstonden. In de ondergrond zijn kalkrijke pakketten aanwezig, waaronder kalkrijke rivierzanden en oude, leem- of kalkhoudende dekzanden. Het grootste deel van de dekzandruggen is zuidwestnoordoost georiënteerd, evenals de beken. Alleen de Veldbeek en de Oude Voorsterbeek stromen van zuidoost naar noordwest.
De lagere delen van het Natura 2000 gebied werden oorspronkelijk gevoed door basen- en ijzerrijk grondwater, afkomstig uit lokale systemen en/of een regionaal grondwatersysteem van de Veluwe. Omdat het water uit de verschillende systemen door kalkhoudende afzettingen in de ondergrond stroomt, kan het in alle gevallen zorgen voor basenrijke condities dicht onder of aan het maaiveld.
Op de hogere dekzandruggen en koppen zijgt regenwater in, waardoor hier zure omstandigheden heersen. Van oudsher raakten de laagste delen overstroomd met een mengsel van basenrijk kwelwater en regenwater, waardoor in plassen zwak gebufferde omstandigheden heersten. Door beekverdieping en kanalisatie, ontwatering van landbouwgronden en waterwinning is het areaal waar nog kwel optreedt echter sterk afgenomen.
Van de Tondense Heide is bekend dat 's winters basenrijk grondwater onder invloed van lokale systemen wordt uitgeperst langs de rand van plassen, die zich in afvoerloze laagten bevinden. In de zomer zijn geen plassen aanwezig en ligt de grondwaterspiegel vele decimeters onder maaiveld; dan treedt inzijging op. In de Tondense Heide is het kwelareaal tegenwoordig gereduceerd tot minder dan een hectare. In de Empese Heide treedt in het geheel geen kwel van basenrijk grondwater meer op.
De zone tussen de Veluwse stuwwal en de hoge rug die parallel aan de IJssel ligt (met Leuvenheim, Brummen, Rhienderen, Oeken, Voorstonden, Empe en Voorst), was tot in ver in de eerste helft van de twintigste eeuw jaarlijks langdurig overstroomd met een mengsel van regenwater en lokaal en diep grondwater en plaatselijk ook (Cirsio dissecti-Molinietum) in het overgangsgebied tussen Veluwe en IJssel, hier met massaal bloeiende Blauwe knoop (Succisa pratensis).
beek- en rivierwater. Deze langdurige overstromingen werden veroorzaakt door een geremde afvoer vanwege hoge IJsselstanden en de beperkte afvoercapaciteit van de beekmondingen (flessenhalzen) in de hoge rug. Door normalisatie van de beken en een verbeterde afvoer op de IJssel (gemalen) is de wateroverlast sterk verminderd. Grond- en regenwater worden afgevoerd door een groot aantal kleinere beken, die deels zijn gegraven (sprengen) en soms opgeleid. Vrijwel alle beken (Loenensche, Zilvensche, Eerbeeksche, Voorstondensche, Oekensche ,Rienderensche, Leuvenheimsche en Soerensche Beek, de Veldbeek en de Oude Voorsterbeek) zijn vergraven, diep en recht. Delen van de Oude Voorsterbeek, de Veldbeek en de Zilvensche Beek zijn in de zomer van 2006 sterk verondiept om verdroging van de Empese en Tondense Heide te bestrijden. Ook de andere beken en de vele greppels en diepere sloten in het omringende landbouwgebied dragen bij aan de verdroging van het Natura 2000-gebied.
Natuurwaarden
Een aanzienlijk deel van Landgoederen Brummen bestaat uit bos. Op Leusveld, Voorstonden en de Empese en Tondense Heide is elzenbroekbos (Carici elongatae-Alnetum) ontwikkeld met Elzenzegge (Carex elongata), Stijve zegge (Carex elata), Gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris), Bittere veldkers (Cardamine amara), Waterviolier (Hottonia palustris) en Paardenhaarzegge (Carex appropinquata). Op de Empese en Tondense Heide ontstonden deze bossen uit verlaten hooilanden en kalkmoerassen. In Leusveld en Voorstonden liggen ze in de laagste delen, doorgaans op rabatten, hetgeen een bosbouwkundige achtergrond verraadt. Op de dekzandruggen groeien Berken-Eikenbos (Betuleto-Quercetum roboris) en - waar een dun kleidek aanwezig is - Beuken-Zomereikenbos (Fago-Quercetum). De oudere Beuken-Eikenbossen (H9120) zijn plaatselijk rijk aan Bosanemoon (Anemone nemorosa), Bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Dalkruid (Maianthemum bifolium) en Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum). Ondanks de relatief hoge ligging van Voorstonden heersen hier lokaal relatief basenrijke omstandigheden, hetgeen tot uitdrukking komt in het voorkomen van een betrekkelijk zure variant van het Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160) met Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), Grote muur (Stellaria holostea), Dalkruid en Bosgierstgras (Milium effusum). Langs de beken van Voorstonden komen fragmenten Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum; H91E0) voor, met onder andere Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Bosereprijs (Veronica montana), Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Bleke zegge (Carex pallescens), Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum subsp. nigrum) en Gevlekte aronskelk (Arum maculatum). Deze vochtige en natte bossen met hun paden en lanen zijn van belang voor de Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla) en de Grote weerschijnvlinder (Apatura iris). Oude bomen huisvesten onder andere Kleine bonte specht en de vleermuizen Rosse vleermuis, Gewone baardvleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Franjestaart. Ook Wielewaal en IJsvogel broeden in deze bossen. De voch tige bosgebieden van Voorstonden en Leusveld zijn van oudsher bekend als leefgebied voor de Houtsnip. In de schemering beschrijven de mannetjes de hele zomer, van maart tot ver in augustus, hun piepende en knorrende baltsvluchten langs de bosranden en over de besloten bosweitjes.
Naast de hoge natuurwaarde van de bossen is Landgoederen Brummen van belang vanwege de natte heide (Ericion tetralicis; H4010) en het pionierstadium daarvan met snavelbiezen (H7150), zwakgebufferde wateren (HydrocotyloBaldellion; H3130), heischrale graslanden (Nardo-Galion saxatilis; H6230), blauwgraslanden (Junco-Molinion; H6410) en de restanten van kalkmoerassen (Caricion davallinae; H7230). Zulke begroeiingen komen voor op de Empese en Tondense Heide, terwijl op Leusveld lokaal herstel naar heischraal grasland optreedt, met Blauwe knoop (Succisa pratensis) en veel Gevlekte orchis (Dactylothiza maculata).
De natte heiden en hun pionierstadium komen slechts in kleine oppervlakte voor. Vermeldenswaard zijn Moeraswolfsklauw (Lycopdiella inundata), Bruine en Witte snavelbies (Rynchospora fusca, Rynchospora alba), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Veenbies (Trichophorum cespitosum subsp. germanicum) en Wilde gagel (Myrica gale). Vroeger waren hierin ook Beenbreek (Narthecium ossifragum) en de neofyt Wasgagel (Morella caroliniensis) aanwezig. Blauwgraslanden zijn als smalle gordels aanwezig op de overgang van heide naar zwakgebufferde wateren, en plaatselijk ook meer vlakvormig. Het gaat om - fragmenten van de - heischrale en typische subassociatie van het Cirsio dissectiMolinietum, met Blauwe zegge (Carex panicea), Blauwe knoop, Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), Kruipwilg (Salix repens), Ruw walstro (Galium uliginosum), Gevlekte orchis en op plagplekken Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia). Op sommige plekken hebben veenmossen (Sphagnum) een hoge bedekking, hetgeen duidt op verzuring als gevolg van verdroging (verminderde toestroming van basenrijk grondwater). Dit is tevens de oorzaak voor het verdwijnen van orchideeënrijk Blauwgrasland en kalkmoeras. In dit basenminnende Blauwgrasland, dat tot ver in de eerste helft van de twintigste eeuw voorkwam, groeiden Parnassia (Parnassia palustris), Moeraswespenorchis (Epipactis palustris), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en Kleine valeriaan (Valeriana dioica). In de vroegere kalkmoerassen stonden onder meer Galigaan (Cladium mariscus) en Paardenhaarzegge. Deze moerassen vormden een complexe gradiënt met begroeiingen van het Draadzeggeverbond (Caricion lasiocarpae), die gedomineerd werden door Pijpenstrootje (Molinia caerulea), dat in lage bultjes groeide, met daartussen Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Wateraardbei (Comarum palustre) en Draadzegge (Carex lasiocarpa). De standplaatsen van deze zeggenmoerassen bestonden uit langdurig met zuurder, mesotroof water gevulde laagten. Van de kalkmoerassen resteert hoegenaamd niets: een enkele pol Paardenhaarzegge en enkele tientallen kwijnende, niet bloeiende Galigaanplanten. De Draadzeggemoerassen zijn eveneens verzuurd: de zwak basenminnende soorten zijn verdwenen. Ze ontstaan door de successie uit gemeenschappen van zwakgebufferde wateren. Deze laatste komen nog steeds voor en hebben zich kunnen uitbreiden door het uitgraven van laagten in voormalige landbouwgronden. Het paradepaardje van dit habitattype 3130 is Drijvende waterweegbree (Luronium natans), die echter zeldzaam is. Moerashertshooi (Hyp ericum elodes) en Pilvaren (Pilularia globuliferae) vormen daarentegen hele velden, en ook Oeverkruid (Littorella uniflora), Vlottende bies (Eleogiton fluitans), Waterpunge (Samolus valerandi), Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum) en Ongelijkbladig fonteinkruid (Potamogeton gramineus) mogen niet onvermeld blijven. Het natte karakter van de Empese en Tondense Heide is van belang voor broedvogels als Dodaars en Sprinkhaanzanger. In de wintermaanden zit geregeld een Klapekster op de uitkijk.
Voor de fauna is bovenal de fijnschalige afwisseling van belang, met verschillende typen bossen en struwelen, die zorgt voor veel overgangen en micromilieus. Ook de vele gradiënten van hoog naar laag en van droog naar nat dragen bij aan de grote faunistische rijkdom. Deze uit zich onder meer in de aanwezigheid van Kamsalamander (de belangrijkste reden voor de selectie van dit Natura 2000-gebied), Ringslang, Poelkikker en - bij Voorstonden - Knoflookpad. Voor Kamsalamander en Knoflookpad behoort de Zuidelijke IJsselvallei tot de belangrijkste leefgebieden in ons land. Ter versterking van de populaties van deze soorten zijn de laatste decennia veel poelen gegraven.
De fijnkorrelige structuur en de vele gradiënten zijn ook bevorderlijk voor behoud en herstel van bijzondere soorten als Das, Spiegeldikkopje (Heteropterus morpheus; in de jaren 1990 verdwenen), Tengere pantserjufer (Lestes virens), Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas), Heideblauwtje (Plebeius argus), Zompsprinkhaan (Chorthippus montanus) en Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar).
Literatuur
Meijer Drees 1936; Lensink 1993; Steenvoorden & Super 2002; te Linde & van den Berg 2003; van Kerkvoorde 2005; van Ham & Soede 2006; Geerling & Oosterveen 2007; te Linde & van den Berg 2007a; Jansen et al. 2008.