Het Aamsveen is een hoogveengebied dat ooit deel uitmaakte van een veel groter hoogveencomplex, dat zich ook over de grens heen uitstrekt. Het gedeelte op Nederlands grondgebied is betrekkelijk klein, maar omvat een goed ontwikkelde gradiënt van hoogveen in het oosten naar het beekdallandschap in het westen. De vegetatie verandert van hoogveen met natte heide via vochtige heide en heischrale graslanden op de overgang naar natte schraalgraslanden in het beekdal zelf. Langs de randen van het veen komen natuurlijke berkenbroekbossen voor met gagelstruweel. Het broekbos langs de beek is van een zeer gevarieerde samenstelling met soorten van rijkere bodems.
Kenschets
Het Aamsveen ligt op de grens van Nederland en Duitsland, even ten zuiden van Enschede. Het gedeelte op Nederlands grondgebied is betrekkelijk klein, maar omvat wel een mooie gradiënt van hoogveen naar beekdal. Deze overgang uit zich onder meer in het voorkomen van berkenbroekbos en schraalgraslanden.
Landschap
Het Aamsveen is een restant van een van de vele veengebieden die in het verleden de natuurlijke landsgrens met Duitsland vormden. Het grootste deel van het Aamsveen lag aan de Duitse kant, waar nu nog het Hündfelder Moor (dat direct grenst aan het Aamsveen) en het Amtsvenn resteren. Het hoogveen ontstond na de laatste ijstijd in een tussen stuwwallen ingeklemde laagte, waar water stagneerde. Naar het westen toe loopt het hoogveen geleidelijk af naar het dal van de Glanerbeek. Deze beek loopt parallel aan de stuwwal van Enschede en watert in het noorden af op de Dinkel.
Evenals in andere veengebieden werd in het Aamsveen al eeuwenlang op kleine schaal turf gestoken voordat de grootschalige vervening op gang kwam. Dit laatste gebeurde pas vanaf 1900 en ging door tot in de jaren 1960. Ontwateringsloten, de rechthoekige percelen en de verdiepte en rechtgetrokken Glanerbeek getuigen hiervan. In 1967 kreeg het Overijssels Landschap (thans Landschap Overijssel) delen van het gebied in beheer. Om de veenresten tegen verdroging te beschermen werden sloten en greppels afgedamd. In het verdroogde centrum van het veen werden zoveel mogelijk berken verwijderd. In 1983 is de grenssloot vervangen door een ondergrondse duiker.
Ook aan de Duitse zijde werden maatregelen getroffen om regenwater in het veencomplex vast te houden en werden op grote schaal berken verwijderd. De voedselverrijking uit het aangrenzende landbouwgebied en de drainerende werking van de sloot zijn sindsdien sterk verminderd. In de jaren 1990 zijn tussen de veenruggen dammen aangelegd, waardoor een dertigtal compartimenten ontstond, waarin zoveel mogelijk regenwater wordt vastgehouden.
Natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarden van het Aamsveen hangen samen met de gradiënt van hoogveen, via natte heide naar berkenbroekbos en beekbegeleidend bos. In de randzone van het hoogveen, waar regenwater en grondwater mengen, groeit berkenbroekbos (Betulion pubescentis; H91D0). Soorten als Grote wederik (Lysimachia vulgaris), Melkeppe (Peucedanum palustre) en Wateraardbei (Comarum palustre) in de ondergroei duiden op de invloed van grondwater. Naast berkenbroekbos worden in deze zone Gagelstruwelen aangetroffen. Lager in de gradiënt richting Glanerbeek gaat het berkenbroekbos over in elzenbroekbos (Carici curtae-Alnetum; H91E0). Op oeverwalletjes langs de beek krijgt het bos het karakter van een (verdroogd) beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos (Alno-Padion).
Aan de rand van het veen liggen zandopduikingen met droge heide (H4030) en soortenrijke natte heiden (H4010), met overgangen naar heischraal grasland (H6230) en Dotterbloemhooiland. Heischraal grasland en natte heide bevatten soorten als Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Blauwe knoop (Succisa pratensis), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en Blauwe zegge (Carex panicea). Ook het bedreigde Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) weet zich hier te handhaven. Het beekdal vormt een belangrijk leefgebied voor de Boomkikker. In de poelen is tevens de Kamsalamander waargenomen. Ruige graslanden en bosranden vormen een geschikt milieu voor het Bont dikkopje (Carterocephalus palaemon), een bedreigde vlindersoort. Het betreft, net als bij het Gentiaanblauwtje, een geïsoleerde en daardoor kwetsbare populatie.
Het feitelijke hoogveengebied (H7120) bestaat uit droge ruggen en afgegraven laagten. De laagten bevatten veelal een soortenarme begroeiing van Pijpenstrootje (Molinia caerulea). In veenputten zijn dankzij de vernatting veenmosdekens ontstaan met Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum), en sporadisch Lavendelhei (Andromeda polifolia), Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus) en de levermossen Veendubbeltjesmos (Odontoschisma sphagni) en Fijn draadmos (Cephaloziella elachista). Gewoon veenmos (Sphagnum palustre) vormt plaatselijk bulten. Het hoogveengebied vormt een belangrijk refugium voor de Adder. Voor hoogveen kenmerkende broedvogels zijn goed vertegenwoordigd, ook omdat het hier grensoverschrijdend om een aanzienlijk natuurgebied gaat. Kenmerkende soorten voor het hoogveen en de randzone zijn Wintertaling, Wulp, Watersnip, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Blauwborst, Roodborsttapuit en Sprinkhaanzanger.
Literatuur
Keiser 1956; Stronks 1990; Hulsebos 1995; Biologische Station Zwillbrock 1995; den Ouden et al. 1997; Hulsebos 2004; van Tweel-Groot 2004; Dutmer 2008.