Het Witte Veen met het Duitse Witte Venn is een vrij klein en ondiep voormalig hoogveen (komveen) dat vooral van belang is vanwege een hoogveenrestant met vochtige heide en enkele vennen. Een groot deel van het gebied is in de 20ste eeuw ontgonnen, in het niet ontgonnen deel is veel bos opgeslagen. Door inrichtingsmaatregelen wordt geprobeerd de kwaliteit van het gebied te vergroten en uiteindelijk ook herstel van het hoogveen te bereiken.
Kenschets
Het Witte Veen ligt ten zuiden van Enschede en is een grensoverschrijdend natuurgebied met het kleinere Witte Venn aan Duitse zijde. Het maakt deel uit van de keten van hoogveengebieden op de grens met Duitsland. Het gebied wordt gekenmerkt door een hoogveenkern met daaromheen droge en vochtige heiden, voedselarme poelen en berkenbossen.
Landschap
Het Witte Veen ligt op de zuidelijke uitlopers van de stuwwal van Oldenzaal en helt in westelijke richting af. In het gebied komen het in de voorlaatste ijstijd aangevoerde keileem en Tertiaire kleien dicht aan de oppervlakte. In de laatste ijstijd zijn deze afzettingen met dekzand overstoven. In het Holoceen werden in de beekdalen sedimenten afgezet en vormde zich op natte plekken broekveen. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelde zich in terreindepressies met een ondoorlatende bodem hoogveen. Het Witte Veen is in zo'n uitblazingsbekken ontstaan.
In de 19de eeuw bestond het Witte Veen grotendeels uit heide en hoogveen. Het gebied viel onder de Marke Buurse en werd gebruikt om schapen te weiden en plaggen en turf te steken. Met het uiteenvallen van de marken werden grote stukken van de woeste grond aangekocht door textielfabrikanten. Deze nieuwe eigenaren zetten delen om in landbouwgrond, waarbij de minst geschikte delen werden beplant met dennen of ongemoeid gelaten. Juist die laatste gronden vormen het huidige Witte Veen, dat in 1982 in bezit kwam van Natuurmonumenten. In de afgelopen twee decennia is de waterhuishouding van het Witte Veen verbeterd. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Hegebeek en aan de zuidzijde door de Buurserbeek. De Hegebeek heeft in zijn bovenloop nog een natuurlijk karakter.
Natuurwaarden
De kern van het voormalige hoogveencomplex ligt bij grenspaal 838. Het Nederlandse gebiedsdeel vormt samen met een Duits gedeelte een vergraven hoogveenrestant waarin hernieuwde hoogveenvorming optreedt. Kenmerkend hiervoor is de uitbreiding van Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum). Door vernatting is een deel van de veenbossen afgestorven. Berkenbroekbos (H91D0) komt nu nog op twee locaties in het gebied voor. In vennen en veenputten domineren begroeiingen met Veenpluis (Erio phorum angustifolium), Knolrus (Juncus bulbosus) en Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum). In een veentje op de Nederlands Duitse grens leeft een kleine populatie van de Noordse glazenmaker (Aeshna subarctica).
In het gebied bevinden zich omvangrijke populaties van Kamsalamander en Boomkikker. De afgelopen jaren is een aantal poelen aangelegd en zijn ook andere plekken geschikt gemaakt voor de Boomkikker, hetgeen tot een spectaculaire stijging van het aantal roepende boomkikkermannetjes heeft geleid. Ook de Kamsalamander heeft van de maatregelen geprofiteerd. Waar bij de aanleg van de poelen keileem is aangesneden, hebben zich Oeverkruidgemeenschappen (H3130) ontwikkeld met Pilvaren (Pilularia globulifera), Waterpostelein (Lythrum portula) en Moerashertshooi (Hyperi cum elodes). Op een afgegraven bouwland is Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia) gevonden. Deze Nanocyperionsoort behoort tot de groep van zeldzame soorten die weten te profiteren van in herstelprojecten uitgevoerde plagwerkzaamheden. Dankzij de aanleg van poelen en andere vernattingmaatregelen is ook weer een aantal vogelsoorten in het gebied teruggekeerd. Het gaat daarbij om Dodaars, Zomertaling en af en toe een Porseleinhoen.
De heidevegetatie van het Witte Veen betreft vooral natte heide (H4010). De kwaliteit ervan hangt sterk samen met de gevoerde beheersmaatregelen. Niet beheerde delen van de heide zijn vergrast. Van de kenmerkende planten komt hier Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) met enige regelmaat voor. Op deze soort werden tot voor enkele jaren nog eitjes van het sterk bedreigde Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon) gevonden. Op plagplekken hebben zich Stekelbrem (Genista anglica), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata), Witte snavelbies (Rhynchospora alba) en Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca) gevestigd en uitgebreid, een begroeiing van habitattype 7150. Op niet geplagde plekken leidt begrazing tot een toename van soorten als Gewone dophei (Erica tetralix), Veenbies (Trichophorum cespitosum subsp. germanicum) en Week veenmos (Sphagnum molle). Droge heide (H4030) komt in het westen en zuiden van het gebied voor in mozaïek met natte heide. Op deze heide zijn de afgelopen jaren, na een jarenlange afwezigheid, weer Nachtzwaluw, Sprinkhaanzanger, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit als broedvogel waargenomen. In de wintermaanden verblijft geregeld een Klapekster in het gebied.
Literatuur
Wapenaar 1983; in 't Veld & de Bruijn 2003; Bell & van 't Hullenaar 2004; de Smidt et al. 2006.