Het Lonnekermeer is een relatief jong landgoed waar een tweetal gegraven waterplassen in liggen. Deze oligotrofe tot mesotrofe meren herbergen zeldzame pionierbegroeiingen. Naast het landgoed beslaat het gebied ook het aangrenzende 'De Wildernis', een kleinschalig beekdallandschap met vochtige en droge heiden, heischrale graslanden, blauwgraslanden en dotterbloemhooiland. Aan de oostzijde zijn heideveldjes te vinden.
Kenschets
Het Lonnekermeer is een relatief jong landgoed dat van belang is vanwege twee waterplassen met zeldzame pionierbegroeiingen en tevens de grootste populatie van de Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) in ons land herbergt. Naast het landgoed omhelst het gebied het Hartjesbos, een kleinschalig beekdallandschap met natte en droge heide op het landgoed De Wildernis.
Landschap
Het Lonnekermeer maakt deel uit van een keten van landgoederen die door de Twentse industriëlen in het begin van de 20ste eeuw zijn aangelegd tijdens de ontginning van de 'woeste gronden'. In het gebied zijn in die tijd, ten behoeve van zandwinning, twee waterplassen gegraven, aangeduid als Groot en Klein Lonnekermeer. De ontgravingsdiepte is beperkt gebleven tot enkele meters, vermoedelijk als gevolg van een minder goed bruikbare leemlaag op geringe diepte. Deze leemlaag is van grote invloed op de hydrologie van het gebied. Zo worden de beide meren gevoed door lokaal grondwater en komt ook elders in het gebied kwelwater aan de oppervlakte. Naast de beide waterplassen biedt het kleinschalige landschap ruimte aan drie vennetjes, enkele kleine heideterreinen en een drietal vochtige schraallanden (hooimaatjes), die worden omzoomd door relatief jonge loof- en naaldbossen en heide.
Natuurwaarden
Het Klein Lonnekermeer is een matig voedselrijke plas met zwak gebufferd water. Grote delen van de plas dragen een eenvormige begroeiing van Smalle waterpest (Elodea nuttallii) en Witte waterlelie (Nymphaea alba); plaatselijk komt Gewoon bronmos (Fontinalis antipyretica) voor. Van grote betekenis is de pioniervegetatie met Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra) en Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis), die deel uitmaakt van habitattype H3130. In droge zomers zijn beide soorten massaal aanwezig op de droogvallende, ondiepe, zandige delen in het oostelijke deel van de plas, waar zich als gevolg van golfslag en droogval nauwelijks organisch materiaal ophoopt.
Het Groot Lonnekermeer is voedselrijker. Het grootste deel van het water is 's zomers dicht begroeid met Gele plomp (Nuphar lutea) en Witte waterlelie; langs de randen bevindt zich een goed ontwikkelde verlandingsvegetatie. De onderwatervegetatie wordt gedomineerd door het in het binnenland zeer zeldzame Fijn hoornblad (Ceratophyllum submersum). In de oosthoek ligt een voor Twente bijzonder elzenbroekbos met een ondergroei van veenmossoorten. In het Groot Lonnekermeer komen populaties voor van de Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda), Glassnijder (Brachytron pratense), Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles) en Gevlekte witsnuitlibel.
De waterpartijen van het Lonnekermeer staan al decennia lang bekend als een belangrijk watervogelgebied in Twente. Zo was het jarenlang de enige broedplaats van Roerdomp, Bruine kiekendief en Zwarte stern in deze regio. Al deze soorten zijn in de vorige eeuw echter verdwenen. Tot 2005 bevond zich hier de enige broedplaats van de Aalscholver in Twente. Tegenwoordig is in het gebied een kleine kolonie blauwe reigers gevestigd. Daarnaast broeden voor Twente schaarse water- en moerasvogels als Waterral, Slobeend en Wintertaling. Buiten de broedtijd worden geregeld zeldzame eenden, visarenden en ijsvogels gezien.
Aan de oostzijde van het gebied ligt een vennetje waarvan de brede oeverzone onder invloed staat van zwak gebufferd grondwater (H3130). Een tweede ven, nauwelijks 75 meter verderop, wordt uitsluitend door regenwater gevoed (H3160). In De Wildernis ligt een derde ven, waarvan de begroeiing weer op zwakke buffering duidt. In de nabijheid van de vennetjes ligt een klein heideterrein. In de beekdallaagten van het Hartjesbos bevinden zich drie omwalde hooimaatjes, die in het verleden zijn gebruikt als vloeiweiden. Door herstelbeheer zijn het afgelopen decennium de oorspronkelijke, natte schraallanden met bijzondere soorten als Blonde zegge (Carex hostiana), Blauwe knoop (Succisa pratensis) en Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) teruggekeerd. In de laagte van één van de hooimaatjes kwam zelfs Oeverkruid (Littorella uniflora) terug. Het overgrote deel van de begroeiing behoort tot de Veldrusassociatie (Crepido-Juncetum acutiflori); op hogere kopjes bevinden zich kleine stukjes Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum). Het gehele mozaïek is te rekenen tot habitattype 6410. In één van de hooimaten komt nog een drogere kop voor met heischraal grasland (H6230). De omringende wallen zijn bezet met eikenhakhout, terwijl in de laagten plaatselijk wilgenbroekstruweel groeit en verder vooral goed ontwikkelde natte heide (H4010). Op de nabije dekzandkoppen is droge heide (H4030) aanwezig. Dit kleinschalige landschap is belangrijk voor twee bedreigde vlindersoorten: de Grote Weerschijnvlinder (Apatura iris) en de Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla).
Literatuur
Hofstra & Weeda 1976; Wasscher & Soesbergen 1993; Horsthuis 2001; van Beers et al. 2004; Kiwa & EGG 2006.