Het gebied Dinkelland bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijbeken, waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeijinksbeek, en een drietal gevarieerde heideterreinen langs de Puntbeek en Rammelbeek, te weten Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld. De Dinkel is een kleine laaglandrivier. Bovenstrooms van de aftakking van het Omleidingskanaal heeft de Dinkel een vrij natuurlijke hydrodynamiek. Benedenstrooms van deze aftakking is de hydrodynamiek sterk gereguleerd. Landschappelijk is het een gaaf beekdal, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De losliggende delen nabij Punthuizen bestaan uit vochtige en droge heide en heischrale graslanden en blauwgraslanden, afgewisseld met bosjes.
Kenschets
Landschap
Bovenstrooms van Losser (dat wil zeggen over een groot deel van zijn Duitse traject) en benedenstrooms van Tilligte is de Dinkel gekanaliseerd. Tussen het Lutterzand en Tilligte wordt hij geflankeerd door een omleidingskanaal.
Van Losser tot en met het Lutterzand zijn bij winterse overstromingen de processen van erosie en sedimentatie actief en treedt oeverwalvorming op. De graslandpercelen worden echter intensief agrarisch gebruikt, wat met zich meebrengt dat het afgezette zand wordt geëgaliseerd. De waterkwaliteit van de Dinkel laat te wensen over, maar door een actief milieubeleid worden riooloverstorten gesaneerd en het gebruik van meststoffen teruggedrongen, waardoor verbetering optreedt.
De heidegebieden van Dinkelland liggen enige kilometers ten noordoosten van de Dinkel en worden hiervan gescheiden door het Omleidingskanaal. Ze tonen een fraai en karakteristiek reliëf met dekzandruggen en slenken. In de ruggen infiltreert regenwater, dat zich in de slenken mengt met min of meer basenrijk grondwater. Vooral deze mengzones zijn rijk aan zeldzame moeras, ven- en schraallandplanten. In een deel van Stroothuizen is het reliëf hersteld bij het afgraven van een geëgaliseerd perceel dat tot dan toe als maïsakker in gebruik was. De ligging van de heideterreinen te midden van landbouwgronden brengt echter problemen met zich mee: enerzijds wordt de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloed door landbouwkundig gebruik van de omgeving, anderzijds wordt basenrijk grondwater weggevangen door ontwateringssloten (deels ook in aangrenzend Duitsland).
Natuurwaarden
De loofbossen langs de Dinkel en zijn zijbeken behoren vegetatiekundig tot het Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum; H91E0) met overgangen naar Abelen-Iepenbos (Violo odoratae-Ulmetum) en Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160). Ze zijn rijk aan minder algemene tot zeldzame plantensoorten, met in de boom- en struiklaag onder meer Haagbeuk (Carpinus betulus), Tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata) en Wegedoorn (Rhamnus cathartica) en in de ondergroei Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), Bosereprijs (Veronica montana), Schaafstro (Equisetum hyemale), Bosgeelster (Gagea lutea) en Schedegeelster (Gagea spathacea). Laatstgenoemde soort heeft in het Dinkeldal een zwaartepunt binnen haar beperkte Nederlandse areaal. Langs de zijbeken zijn verder groeiplaatsen bekend van Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum subsp. nigrum), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum) en Smalle beukvaren (Phegopteris connectilis), terwijl de beekwanden op veel plaatsen bedekt zijn met plakkaten van het forse levermos Kegelmos (Conocephalum conicum). In sommige oude lopen van de Dinkel komt Lissenooibos (Irido-Salicetum amarae) voor, met de zeldzame Bittere wilg (Salix purpurea), dan wel Elzenzegge-Elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum).
Het Dinkeldal kent een eigen type stroomdalgrasland (H6120), nauw verwant aan dat langs de Overijsselse Vecht en langs de Eems in naburig Duitsland. Kenmerkend is vooral Steenanjer (Dianthus deltoides), verder onder meer Grote tijm (Thymus pul egioides), Kleine bevernel (Pimpinella saxifraga), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus) en Gewone bermzegge (Carex spicata). Wettelijke bescherming van de Steenanjer (in Overijssel al sinds 1964) heeft niet kunnen verhinderen dat de vroeger bloemrijke Dinkelweitjes grotendeels verloren gingen. Slechts marginale resten stroomdalgrasland bleven gespaard, voornamelijk in bermen en overhoekjes. Typische Dinkelbegeleiders als Steenanjer en Lange ereprijs ( Veronica longifolia) hebben momenteel grotere populaties langs het Kanaal AlmeloNordhorn dan langs de Dinkel zelf. Hoewel enkele stroomdalplanten langs de Dinkel geheel verdwenen lijken (Tripmadam, Sedum rupestre; Overblijvende hardbloem, Scleranthus perennis) en andere zeer zeldzaam zijn geworden (Voorjaarszegge, Carex caryophyllea; Voorjaarsganzerik, Potentilla tabernaemontani; Beemdkroon, Knautia arvensis; Gewone agrimonie, Agrimonia eupatoria), lijkt herstel mogelijk.
Tot de vogelbevolking van het Dinkeldal behoren allereerst de karakteristieke broedvogels van de natuurlijke beeklopen op de zandgronden: de IJsvogel en de Grote gele kwikstaart. Beide soorten broeden verspreid langs de gehele loop van de Dinkel en ook in de zijbeekjes worden jaarlijks broedgevallen vastgesteld. Langs de Schoklandweg bij Losser broedt al sinds 1994 het enige paar ooievaars van Twente. De afgesneden armen en moerasjes herbergen soms, voor dit deel van Nederland verrassende, broedvogels als Roerdomp, Zomertaling en Rietzanger. Bij hoog water lopen veel graslanden onder en verblijven er veel eenden. De overhoekjes en loofhoutwallen op de oevers zijn rijk aan zangvogels van struwelen, al heeft de Grauwe klauwier het beekdal nog niet heroverd.
Van de vissoorten die op de Habitatrichtlijn vermeld staan, komt de Rivierdonderpad voor in de Dinkel en enige zijbeken. Deze vis leeft voornamelijk in grote rivieren, plassen en polderboezems; het Dinkelgebied bevat een van de weinige stelsels van laaglandbeken waarin hij leeft.
Een heel ander karakter hebben de heidegebieden ten zuidoosten van Denekamp. De zonering in de glooiing van dekzandruggen naar slenken weerspiegelt de basenrijkdom van het grondwater. Waar dit basenarm is, vinden we vochtige heide (H4010) met plaatselijk Beenbreek (Narthecium ossifragum) en op plagplekken een Snavelbiesvegetatie (H7150). De slenken zijn hier soortenarm, met voornamelijk Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis) en Knolrus (Juncus bulbosus). Langs basenrijkere slenken komen heischraal grasland (H6230) en op iets lager niveau Blauwgrasland (H6410) voor, beide over een beperkte oppervlakte, maar soortenrijk. Het Blauwgrasland bevat enkele soorten van kalkmoeras (Moeraswespenorchis, Epipactis palustris; Parnassia, Parnassia palustris), terwijl in de natste zone Moerassmele (Deschampsia setacea) en Rechte rus (Juncus alpinoarticulatus) groeien. Hierbij sluit een slenkbegroeiing aan met planten van zwak gebufferd water (H3130), zoals Oeverkruid (Littorella uniflora), Witte waterranonkel (Ranunculus ololeucos), Moerashertshooi (Hyp ericum elodes), Pilvaren (Pilularia globulifera) en Vlottende bies (Eleogiton fluitans).
Vooral Punthuizen herbergt belangrijke populaties van landelijk bedreigde plantensoorten. Zo heeft Parnassia hier een van haar rijkste groeiplaatsen buiten de duinen. Bijzonder waardevol is het talrijk voorkomen van de West-Europese soorten Moerassmele en Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), die hier vrijwel de oostgrens van hun beperkte areaal bereiken. Verrassend was het terugvinden van Gestekeld hauwmos (Anthoceros caucasicus) in Stroothuizen, een soort die slechts bekend was van één oude vondst, eveneens bij Denekamp. Haar ontdekking illustreert de potenties die nog in de zaad- en sporenbank van dergelijke terreinen besloten liggen. In dit verband is ook de (tijdelijke) terugkeer van Waterlobelia (Lobelia dortmanna) en Koprus (Juncus capitatus) te vermelden. Voor duurzame aanwezigheid van Waterlobelia lijkt de schadelijke invloed van ontwatering echter nog te groot.
Op de heidevelden worden de karakteristieke heidevogels Wulp, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit aangetroffen. Ook Boompieper en Geelgors zijn talrijk. De Klapekster verdween eind vorige eeuw als broedvogel, waarbij de Beuninger Achterheide een van de laatste broedplaatsen in Twente was. In de wintermaanden bivakkeert ze hier nog steeds. Het Stroothuizen is met zijn vennetjes extra bedeeld met broedvogels. Zo broeden er Dodaars en Watersnip en wordt af en toe een Grauwe klauwier gemeld. De vennetjes herbergen tevens een rijke libellenfauna met in sommige jaren zeldzame soorten als Tengere pantserjuffer (Lestes virens) en Zwervende heidelibel (Sympetrum fonscolombii).
Literatuur
Bernink 1926; Weeda 1983; Eysink & Jansen 1993; Westhoff 1965; Jansen 2000; Westhoff & Jansen 1990; de Boo 1996; Weeda 2006; Jansen et al. 2007; Dorenbosch et al. 2008.