Het Drents-Friese Wold vormt een zeer afwisselend landschap. Het gebied kent veel naaldbossen, maar daarnaast zijn stuifzanden, heidevelden, jeneverbesstruweel, schrale graslanden, zwak gebufferde vennen, loofbossen en beken aanwezig. Het stuifzand komt vooral voor op het Aekingerzand. In Berkenheuvel komen uitgestrekte kraaiheidebegroeiingen voor. Het Doldersummerveld en het Wapserzand zijn twee grote heideterreinen met vochtige en natte heide met vennetjes. Natte slenken en droge zandruggen wisselen elkaar af. In het gebied van de Vledder Aa is herstel van oorspronkelijke beekdalnatuur tot stand gebracht. Ook bij de Schoapedobbe heeft natuurherstel plaatsgevonden. Het is een heuvelachtig heidegebied met zandverstuivingen en vennen ("dobben"). Het Leggelderveld bestaat uit natte heiden, pioniervegetaties met snavelbiezen en heischraal grasland.
Kenschets
Het grootste deel van het Natura 2000-gebied Drents- Friese Wold wordt gevormd door het gelijknamige Nationaal Park, dat met een oppervlakte van meer dan 6.000 ha het grootste aaneengesloten bos- en natuurgebied op de zandgronden van Noord-Nederland is. Het ligt aan weerskanten van de grens van West-Drenthe met Stellingwerf (Zuidoost-Friesland).
Landschap
Het Drents-Friese Wold omvat onder meer de boswachterijen Appelscha en Smilde (Staatsbosbeheer), de landgoederen Berkenheuvel (Natuurmonumenten) en Boschoord (Maatschappij van Weldadigheid) en het heidegebied Doldersummerveld (Drentse Landschap). Als exclaves van het Natura 2000-gebied liggen aan de noordwestkant de Schoapedobbe (It Fryske Gea) en aan de zuidoostkant het Leggelderveld (Natuurmonumenten). Het gebied bestaat voor ongeveer driekwart uit naaldbos, waarvan het merendeel in de eerste helft van de 20ste eeuw als heide- of stuifzandbebossing is aangelegd. Deze bospercelen worden afgewisseld door grotere en kleinere heidevelden met vennen. Verder omvat het gebied kleine stukken loofbos, een Jeneverbesstruweel en enige zandverstuivingen, waar van het Aekingerzand (ook Kale Duinen genoemd) de grootste oppervlakte beslaat. In Drenthe zijn ook de voormalige landbouwgronden in de Oude Willem en langs de Vledder Aa in de begrenzing opgenomen.
De beken in het Drents-Friese Wold - Vledder Aa en haar zijbeek de Tilgrup - zijn gegraven of gekanaliseerd en de beekdalen zijn in het verleden grotendeels tot cultuurgrasland ontgonnen. In de beekdalen kwamen ruim een halve eeuw geleden nog blauwgraslanden voor; wellicht kunnen dergelijke begroeiingen zich opnieuw ontwikkelen door natuurherstel in (voormalige of nog te verwerven) landbouwenclaves waarbij de bouwvoor wordt afgegraven. Aan het eind van de 20ste eeuw zijn dergelijke herstelmaatregelen ter hand genomen in het Aekingerbroek, waar de Vledder Aa haar oorsprong heeft. Hier heeft zich sindsdien een veelbelovende pionierbegroeiing gevestigd.
Stroming en samenstelling van het grondwater worden bepaald door keileemafzettingen van wisselende dikte. Een deel van de vennen en laagten is zwak gebufferd door aanvoer van water dat met de keileem in contact heeft gestaan, terwijl andere vennen vrijwel uitsluitend door regenwater worden gevoed.
Zoals vrijwel alle voedselarme zandgebieden heeft ook het Drents-Friese Wold te lijden gehad van verdroging en vermesting. Verdroging is veroorzaakt door ontwateringssloten en kanalisatie van beken, door waterwinning en mogelijk ook door sterke verdamping in de aangeplante naaldhoutbossen. Vooral de kwetsbare begroeiingen die afhankelijk zijn van zwak gebufferd grondwater, zijn hierdoor deels verdwenen. Vermesting vond plaats vanuit omringende landbouwgebieden en vanuit nog bestaande landbouwenclaves. Recent is de waterhuishouding van de Vledder Aa en de Tilgrup ingrijpend veranderd ten gunste van de natuurdoelen en zijn aanzienlijke oppervlakten landbouwgrond in de Oude Willem en langs de Vledder Aa opnieuw ingericht.
Natuurwaarden
Het Drents-Friese Wold herbergt dertien habitattypen die op de Habitatrichtlijn staan vermeld. In de droge sfeer gaat het om zandverstuivingen (H2330), stuifzandheide (H2310), binnenlandse kraaiheidevelden (H2320), Jeneverbesstruweel (H5130) en oud eikenbos (H9190). Rondom het Aekingerzand is naaldhout gekapt om de open oppervlakte te vergroten en de zandverstuiving meer kans te geven. Knelpunt is hier de combinatie van behoud van de typische levensgemeenschappen van stuifzand met recreatief gebruik van het terrein. In de heide in het Aekingerzand kwam tot voor kort een grote heksenkring van de zeer zeldzame Kleine wolfsklauw (Lycopodium tristachyum) voor, maar gevreesd wordt dat deze plant is verdwenen.
Heischraal grasland (H6230) komt voor in de Schoapedobbe en het Leggelderveld. Het type wordt gevonden in overgangen van droog naar vochtiger terrein en is het best ontwikkeld bij de Schoapedobbe. De meest bijzondere soort uit dit milieu is Valkruid (Arnica montana), vroeger wijdverbreid in West-Drenthe en Stellingwerf maar tegenwoordig een van de meest bedreigde plantensoorten in Nederland. Andere Rode Lijstsoorten van schraallanden in het Drents-Friese Wold zijn Wilde tijm (Thymus pulegioides), Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia) en Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica).
Natte heide (H4010) beslaat aanzienlijke oppervlakten in het Doldersummerveld, het Wapserzand en het Leggelderveld. Op veel plaatsen is deze heide rijk aan veenmossen en snavelbiezen. Ook komt op tal van plekken de Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) voor. Beenbreek (Narthecium ossifragum) wijst op terreindelen waar lokaal grondwater uittreedt. In moerassige heide in het Leggelderveld groeit bovendien een tengere, weinig gevlekte vorm van de Gevlekte orchis, die wel als Tengere heideorchis (Dactylorhiza maculata subsp. elodes) wordt onderscheiden. Deze orchideeënrijke natte heide betreft de zeldzame subassociatie Ericetum tetralicis orchietosum. Door snavelbiezen gedomineerde pionierbegroeiingen (H7150) staan voornamelijk op plagplekken en zijn dus sterk afhankelijk van menselijke ingrepen.
De vennen en laagten in het Drents-Friese Wold tonen een grote verscheidenheid, die samenhangt met het basengehalte van het water en het al of niet droogvallen. Planten van zwak gebufferde, tijdelijk droogvallende wateren (H3130) komen vooral voor in het Aekingerbroek, waar na verwijdering van de bouwvoor trapsgewijs een reeks van laagten is blootgelegd. Hierin gedijen soorten als Pilvaren (Pilularia globulifera) en Vlottende bies (Eleogiton fluitans). Op open, droogvallende plekken kunnen pioniers als Borstelbies (Isolepis setacea), Waterpostelein (Lythrum portula) en landvorkjes (Ricciasoorten) verschijnen, maar hun duurzame aanwezigheid is afhankelijk van beheer (afplaggen, beweiding). In de Schoapedobbe is Drijvende waterweegbree (Luronium natans) aangetroffen, een soort van de Habitatrichtlijn. Omdat deze waterplant zich onregelmatig pleegt te vertonen, is het moeilijk de vraag te beantwoorden of haar milieu adequaat in stand wordt gehouden.
Van bijzondere betekenis is de Ganzenpoel bij Wateren als voorbeeld van een zeer zwak gebufferd ven (H3110). Dit ven is sinds lang de enig overgebleven vindplaats van Waterlobelia (Lobelia dortmanna) in Noord-Nederland, en ligt op slechts 20 km afstand van het ven waar deze plant vier eeuwen geleden als nieuwe soort voor de wetenschap werd ontdekt. In de Ganzenpoel wordt een beperkt aantal planten Waterlobelia vergezeld door haar vaste begeleider Oeverkruid (Littorella uniflora), die hier aanzienlijk talrijker optreedt. De aanwezigheid van ondergedoken veenmossen in hun gezelschap toont het gevaar dat de buffering beneden het vereiste minimum komt. Oeverkruid is verder onder meer bekend van het Koopmansveentje bij Zorgvlied, een ven waarvan de waterkwaliteit na schoning aanzienlijk is verbeterd.
De grens tussen de habitattypen Zure vennen (H3160) en Hoogveenvennen (H7110) is moeilijk te trekken. Het verschil wordt voornamelijk bepaald door het al dan niet droogvallen. Alleen in permanent watervoerende vennen is kleinschalige hoogveenontwikkeling mogelijk. Door maatregelen om verdroging tegen te gaan worden de kansen voor een dergelijke ontwikkeling zeker verbeterd. In elk geval komen in en langs diverse vennen hoogveenplanten zoals Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Lavendelhei (Andromeda polifolia), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) en bultvormende veenmossen voor.
Ook in zure vennen kunnen indicatoren van een zekere invloed van grondwater voorkomen, zoals Veelstengelige waterbies (Eleocharis multi caulis; optimaal in droogvallende zure vennen) en Draadzegge (Carex lasiocarpa; in het ven Gouden Ploeg). De meest bijzondere plant van dergelijke vennen is de zeldzame Drijvende egelskop (Sparganium angustifolium), die binnen Nederland zijn zwaartepunt in Zuidwest-Drenthe heeft en vooral in vennen nabij zandverstuivingen groeit. In het Drents-Friese Wold is hij onder meer bekend van de Grenspoel bij het Aekingerzand en van de Schoapedobbe.
Behalve de genoemde typen van de Habitatrichtlijn komen in het Drents-Friese Wold nog meer waardevolle ecosystemen voor. Vermeldenswaard is vooral het Kraaihei-Dennenbos (Leucobryo-Pinetum empetretosum), dat hier grote oppervlakten inneemt, onder meer in Berkenheuvel. Plantengeografisch interessant is het voorkomen van Drienervige zegge (Carex trinervis) in dit bostype en ook in de heide. Deze soort heeft een beperkt, lintvormig areaal in West-Europese kuststreken; het Drents-Friese Wold is een van de weinige gebieden waar zij verder van de kust voorkomt. Op plaatsen met ondiep liggende keileem kan het naaldhout zich ontwikkelen in de richting van Wintereiken-Beukenbos (Fago-Quercetum).
Voor een viertal vogelsoorten behoort het Drents-Friese Wold tot de vijf belangrijkste broedgebieden in Nederland. Hiervan zijn Zwarte specht en Wespendief bewoners van uitgestrekte, oudere bossen; beide hebben insectenbroed als hoofdvoedsel. De Grauwe klauwier is kenmerkend voor oude, kleinschalige cultuurlandschappen, de Boomleeuwerik voor stuifzand- en heidelandschappen met verspreide bomen. De vennen vormen een belangrijk broedgebied voor de Dodaars, terwijl Tapuit, Paapje en Roodborsttapuit het moeten hebben van heide, schraalland en stuifzand. Instandhouding van de landschappelijke variatie en de insectenrijkdom zijn essentieel voor de avifauna. Tegelijk dienen er in het belang van de bosvogels omvangrijke bosgebieden te blijven die de kans krijgen ongestoord oud te worden.
De bossen zijn het broedgebied voor veel roofvogels en uilen zoals Wespendief, Buizerd, Havik, Sperwer, Boomvalk en Ransuil. Ook spechten zijn talrijk. Vrijwel jaarlijks wordt een enkel paartje gevonden van de landelijk bedreigde Draaihals. In de dennenbossen broeden, vooral na invasiejaren, tientallen kruisbekken en in 2004 werden twee zekere en één waarschijnlijk broedgeval van de Grote kruisbek vastgesteld. Twee daarvan bevonden zich in de Boswachterij Appelscha.
Van de dieren die in de Habitatrichtlijn worden vermeld, heeft de Kamsalamander in deze omgeving een van zijn belangrijkste leefgebieden in Nederland. Zowel binnen als buiten het Natura 2000-gebied zijn geschikte biotopen aanwezig. De laatste jaren is veel aandacht besteed aan het vergroten van het aantal voortplantingsplaatsen en het met elkaar verbinden van verschillende terreinen, om het contact tussen de populaties van de Kamsalamander te verbeteren. De rijkdom aan dieren weerspiegelt zich tevens in het voorkomen van de Boommarter, in toenemende aantallen.
Literatuur
Ten Klooster 1972; Dekker 1992; van Leeuwen 1998; Helmig et al. 1999; Stuyts 2000; Bijkerk et al. 2004; van Manen 2004a, 2004b.