Bakkeveense Duinen bestaat uit een gevarieerd gebied met een aantal bos- en heideterreinen, graslanden en enkele landgoederen in het dal van de Boorne (of Koningsdiep), en diverse bebossingen in het afgegraven veengebied rondom Ureterp. In dit plaatselijk sterk geaccidenteerde stuifzandterrein liggen uitgestrekte kraaiheidebegroeiingen als een deken over de duinen en zure vennen. Plaatselijk zijn ook struikheibegroeiingen aanwezig. Open zand en pioniergraslanden van stuifzand nemen een ondergeschikte plaats in. De bossen op het terrein bestaan vooral uit aangeplante en spontaan opgeslagen grove dennenbegroeiingen.
Kenschets
De Bakkeveense Duinen liggen aan de westzijde van het Drents Plateau op de zandrug tussen het Koningsdiep en de Tjonger. Ongeveer de helft van het terrein is beplant met dennen, de rest bestaat uit (droge en natte) heide en stuifzand. In het terrein liggen enkele vennen. Opvallend is de grote hoeveelheid Kraaihei (Empetrum nigrum) in het gebied.
Landschap
De Bakkeveense Duinen maken deel uit van de zandrug aan de zuidzijde van de Boorne, of in het Fries Alddjip. Deze zandrug was in de Middeleeuwen een van de belangrijkste transportroutes tussen Drenthe en het lage midden van Friesland. Ter hoogte van Bakkeveen liep deze als een brug tussen twee veengebieden in. Het drukke verkeer in de Middeleeuwen leidde tot degeneratie van de vegetatie, waardoor kale plekken ontstonden die zich konden aaneensluiten tot een stuifzandgebied van formaat. Open stuifzand is nu echter nauwelijks meer aan te treffen: het grootste deel van het gebied is aan het begin van de twintigste eeuw ingeplant met Grove den (Pinus sylvestris) om de woestijn te beteugelen. Het voormalige stuifzand draagt thans overwegend een heidebegroeiing, waardoor het landschap - althans deels - zijn open karakter heeft behouden. In de heide zijn een aantal zure vennen aanwezig, die hier dobben worden genoemd. De belangrijkste zijn de Harmsdobbe en de Pûpedobbe.
Natuurwaarden
De eigenlijke Bakkeveense Duinen vormen het westelijke deel van het Natura 2000-gebied. In dit deel van het gebied domineren heidebegroeiingen op stuifzand (H2310), met Struikhei (Calluna vulgaris) als dominante soort en Kraaiheibegroeiingen (H2320), met de naamgever Kraaihei als dominante soort. Tussen de heide bevinden zich vooral forse, liggende mossen. Op stuifzandkopjes, in het bijzonder de zuidgeëxponeerde, zijn her en der restanten aan te treffen van een begroeiing die vroeger op grote schaal voorkwam. Onder de extreme omstandigheden kunnen slechts weinig vaatplanten overleven, waarvan Buntgras (Corynephorus canescens) en Heidespurrie (Spergula morisonii) de belangrijkste zijn. Het belang van deze stuifzandbegroeiingen (H2330) ligt vooral in de diversiteit aan mossen en korstmossen, waarvan Open rendiermos (Cladina portentosa) in de Bakkeveense Duinen een opvallende plaats inneemt, en in allerlei warmteminnende insecten. In het westelijke deel van het terrein staat veel Zand blauwtje (Jasione montana); deze geeft de plaatsen aan waar het stuifzand iets meer humus bevat. Opmerkelijk is het voorkomen van een aantal laagten tussen de duinen, waarin Grondster (Illecebrum verticillatum) en op één plek zelfs Oeverkruid (Littorella uniflora) groeien. Op een plagplek op leem is het zeldzame Noors mos (Oligotrichum hercynicum) gevonden. Deze soort heeft een arctischboreaal en montaan verspreidingsgebied en is tegenwoordig in ons land alleen nog bekend van Drenthe. Waarschijnlijk zal de begrazing van het gebied, mits deze niet te intensief is, kunnen bijdragen aan het behoud van deze bijzondere soorten.
De noordoostkant van het terrein wordt ingenomen door de Heide van Allartseach. Behalve droge heide is hier ook natte heide (H4010) aanwezig, vooral rond de dobbe die midden in de heide ligt. De dominante dwergstruik is hier Gewone dophei (Erica tetralix). Veenbies (Trichophorum cespitosum subsp. germanicum) vormt 'pruiken' verspreid in de heide. Op pionierplekken, bijvoorbeeld waar geplagd is, komt in de natte heide de eerste jaren een begroeiing tot ontwikkeling waarin Witte en Bruine snavelbies (Rhynchospora alba en Rhynchospora fusca) domineren en waartussen Kleine zonnedauw (Drosera intermedia) en Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) voorkomen. Dergelijke pionierbegroeiingen worden als een eigen habitattype beschouwd (H7150). De overgang van natte en droge heide is het leefgebied van het Heideblauwtje (Plebeius argus).
Natte heide en de pionierbegroeiing met snavelbiezen komen ook voor rond de Pûpedobbe, die in de zuidrand van het terrein ligt. Een bijzondere vlindersoort is hier het bedreigde Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon). In de natte randen van het ven groeien onder meer Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) en Snavelzegge (Carex rostrata). In de Harmsdobbe, in het westelijke deel van het terrein, staat behalve Waterdrieblad ook Slangenwortel (Calla palustris), met hartvormige bladeren en een aronskelkachtige bloeiwijze. Ingesloten door bos ligt aan de noordoostrand van het terrein nog een ven waarlangs Gagel- en Wilgenstruwelen te vinden zijn.
Het grootste deel van het terrein wordt ingenomen door aangeplante, soortenarme naaldbossen. Nabij de Mjunsterwei bevindt zich een tamelijk rijke groeiplaats van Dalkruid (Maianthemum bifolium) onder strubbenachtige eiken, een voorbeeld van het habitattype Oude eikenbossen (H9190). Het gemengd bos met eiken, berken en beuken is rijk aan spechten, zoals Groene, Zwarte, Grote bonte en Kleine bonte specht. Andere kenmerkende broedvogels zijn Boomklever, Glanskop en Appelvink, en roofvogels als de Boomvalk.
Literatuur
Van Gelderen 2002; Bijlsma 2004; Bos et al. 2006.