Zeer belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen en rietruigtes (roerdomp, bruine kiekendief, blauwborst en rietzanger). Van enig belang voor broedvogels van vochtige tot natte graslanden (porseleinhoen, kemphaan en paapje) en kustbroedvogels (kluut en noordse stern). Tevens van zeer groot belang als broedgebied voor de grauwe kiekendief (open rietruigtes en ruige graslanden in combinatie met rustige akkerbouwgebieden - koolzaad).
Kenschets
Sinds de afdamming in 1969 is het Lauwersmeer een groot zoetwatermeer, waarin de krekenstructuur van het voormalige estuarium nog goed herkenbaar is. Het landschap is weids, met extensief begraasde graslanden, uitgestrekte rietvelden en langs de randen struwelen en (aangeplante) bossen. Het gebied is van belang voor broedende moerasvogels, steltlopers van zoet water en doortrekkende ganzen en eenden. Ook komen in het gebied duinvalleibegroeiingen voor die zich kunnen meten met de fraaiste voorbeelden op de Waddeneilanden.
Landschap
De Lauwerszee was, tot het sluiten van de Lauwersdam, een getijdengebied aan de zuidrand van de Waddenzee, waarop een groot deel van Friesland en Groningen afwaterde. Het vormde het estuarium van het Dokkumerdiep (afwaterend vanuit Friesland) en het Reitdiep (Groningen). Vóór de afdamming bepaalde het getij het landschapsbeeld, waarbij uitgestrekte kwelders en bij eb droogvallende platen werden doorsneden door een vertakt netwerk van prielen en kreken. De grotere kreken hadden tot de verbeelding sprekende namen als Simonsgat, Babbelaar, Jaap Deensgat en Oude en Nieuwe Robbengat. De planten- en dierenwereld in die tijd weken niet af van die van de huidige kwelders van de Waddeneilanden en de Dollard. De vogelwereld werd gekenmerkt door belangrijke broedpopulaties van kluten, plevieren en sterns, en in de trektijd en de winter door grote aantallen steltlopers en grasetende ganzen en eenden.
De afdamming van de Lauwerszee is, samen met Zuidelijk Flevoland, de laatste grote landaanwinning die in Nederland heeft plaatsgevonden. Na de afsluiting werd het ontstane Lauwersmeer ingericht naar verschillende gebruiksfuncties: militair oefenterrein, recreatie en bos, landbouw, waterbeheer en natuur. In de ruim 3.000 ha die tot natuurgebied werden bestempeld, voltrok zich een snelle ontwikkeling van een door zout water gedomineerd getijdengebied naar een zoetwatermeer met geringe wisselingen in de waterstand. De eerder genoemde riviertjes voeren tegenwoordig nog steeds hun water af via het Lauwers meer, waarbij overtollig water via de Lauwerssluizen wordt uitgeslagen. Door deze doorspoeling verminderde het gehalte zout in water en bodem in zeer snel tempo.
Aanvankelijk hield de kweldervegetatie het nog even vol, maar gaandeweg trad ook hier verzoeting op en verdwenen soorten als Kortarige zeekraal (Salicornia europaea) en Zeeaster (Aster tripolium). Er ontstonden uitgestrekte rietvelden, waarin op grote schaal wilgenstruweel opsloeg, terwijl andere plekken dichtgroeiden met Duinriet (Calamagrostis epigejos) en Duindoorn (Hippophae rhamnoides). Om grazige delen in het gebied als broedgebied voor weidevogels en als foerageergebied voor ganzen en eenden te behouden werden grote grazers ingezet. Koniks en Schotse hooglanders zorgen er tegenwoordig voor dat grote delen van het gebied nog steeds uit grasland bestaan en dat de rietvelden niet te dicht worden. Een groot deel van het Lauwersmeer bestaat hierdoor uit een door kuddes begraasd, savanneachtig landschap. De weidsheid van het Lauwersmeer wordt versterkt door de eindeloze rietvelden. Aan de randen van het gebied liggen struwelen en enkele aangeplante bossen. In het noordelijke, meest zandige deel bestaan de struwelen vooral uit Duindoorn. Enkele percelen met waardevol grasland worden 's zomers gehooid, terwijl sommige rietvelden in de winter gemaaid worden.
De verwachting is dat bij een voortgaande verzoeting en de in het gebied aanwezige lage waterdynamiek broedvogelsoorten van open water, pioniermilieus en grasland geleidelijk zullen afnemen ten gunste van soorten van rietland, struweel en bos. Tot de soorten die een negatieve trend laten zien, behoren Kluut, plevieren en sterntjes, maar ook weidevogels, zoals Grutto en Kemphaan, en ruigtesoorten, waaronder Velduil en Grauwe kiekendief. Ook de nog resterende begroeiingen van zilte milieus en kalkrijke duinvalleien zullen op termijn onder druk komen te staan. Vanwege dit minder gunstige toekomstperspectief is discussie ontstaan over het waterbeheer van het Lauwersmeer. Inmiddels bestaan gevorderde plannen om weer enige zeeïnvloed toe te staan, door het invoeren van een gedempt getij en het herstellen van enige zoutwatertoevoer. Het scenario van een gedempt getij gaat goed samen met een vergroting van het waterbergend vermogen van het gebied, dat nodig is met het oog op een toename van de wateroverlast in het achterliggende polderlandschap als gevolg van klimaatsveranderingen.
Natuurwaarden
De verschillende stadia in de ontwikkeling van zout estuarium naar zoet meer zorgden voor menige verrassing. Zo bleken aanvankelijk zeer grote aantallen (honderden) kemphanen tot broeden te komen. Ook voor weidevogels als Kievit en Grutto bleken de drooggevallen zandplaten tijdelijk een ideaal leefgebied. Tevens vestigde zich de zeldzame Dwergstern. Aanvankelijk namen kluten en plevieren nog in aantal toe, maar uiteindelijk zijn de weidevogels en kustvogels sterk in aantal teruggelopen, mede als gevolg van de vegetatieontwikkeling. Veel van de steltlopers van het zoute milieu zijn schaars geworden. Het Lauwersmeer werd belangrijk voor soorten van zoetere milieus, zoals Temminck's strandloper en Kleine strandloper. Ook zwemeenden als Wintertaling, Krakeend, Pijlstaart en Slobeend profiteerden. Voor de zeldzame Steltkluut is het vermoedelijk de enige plaats in Nederland waar de soort met regelmaat tot broeden komt. De vogelwereld is tegenwoordig in de broedtijd vooral van belang voor soorten van rietvelden, zoals Roerdomp, Bruine kiekendief, Baardman, Rietzanger en Blauwborst. In sommige jaren is in plasdras grasland of open rietland veelvuldig de zweepslag van het Porseleinhoen te horen. Gezien de relatief geïsoleerde ligging in het noorden van het land vormt het Lauwersmeer een belangrijk bastion voor deze groep van broedvogels. Naast de Oostvaardersplassen is het Lauwersmeer op het vaste land van Nederland het enige gebied waar de Blauwe kiekendief regelmatig broedt en tevens een van de belangrijkste gebieden voor de zeldzame Grauwe kiekendief. Deze laatste broedt zowel binnen het gebied als in de akkerbouwpercelen grenzend aan het gebied, en vergaart zijn voedsel voor een groot deel binnen het Lauwersmeer. Een belangrijk nieuw stukje natuur voor de moerasvogels en slikvogels is de ondergelopen polder De Ezumakeeg in het zuidwesten van het gebied.
Onder de doortrekkers en wintergasten heeft het Lauwersmeer grote betekenis voor lepelaars, ganzen (Brandgans en Grauwe gans), eenden (Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling en Pijlstaart) en steltlopers (Kluut en Grutto). De grote aantallen watervogels trekken spectaculaire wintergasten aan als Zeearend en Slechtvalk, waarvan altijd wel een of enkele in de wintermaanden aanwezig zijn.
Van de zilte graslanden resteren hier en daar nog plekjes, voornamelijk in de vorm van brakke Zilverschoongraslanden (Lolio-Potentillion anserinae) en begroeiingen met Zilte rus (Juncus gerardii). In de successie van kale zandplaten naar zoete ecosystemen doet zich een stadium voor, waarin kalkrijke duinvalleien ontstaan. De begroeiingen van dit milieu komen vooral voor op de relatief zandige, noordelijke platen van het Lauwersmeer, waar ze door maaien (en her en der door begrazing) in stand worden gehouden. Deze vegetatie uit het Knopbiesverbond (Caricion davallianae) is van dusdanig belang, dat voor het overeenkomstige habitattype 2190 een behoudsdoelstelling is geformuleerd in dit gebied dat feitelijk alleen onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Een groot deel van de kenmerkende soorten van kalkrijke duinvalleivegetatie is dan ook aanwezig, zoals Knopbies (Schoenus nigricans), Parnassia (Parnassia palustris), Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), Geelhartje (Linum catharticum), Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum), Brede orchis (Dactylorhiza majalis subsp. majalis), Moeraswespenorchis (Epipactis palustris), Rondbladig wintergroen (Pyrola rotundifolia), Zilte zegge (Carex distans), Armbloemige waterbies (Eleocharis quinqueflora) en - als meest zeldzame soort - Honingorchis (Herminium monorchis). Deze laatste heeft hier de grootste resterende populatie in ons land. In het militaire terrein Marnewaard, net buiten het Natura 2000-gebied, bevindt zich in duinvalleivegetatie een groeiplaats van de Annex IIsoort Groenknolorchis (Liparis loeselii).
Literatuur
Altenburg et al. 1985; Rijksdienst IJsselmeerpolders 1985; van Deursen et al. 1993; van Rooij & Drost 1996; Zijlstra et al. 1996; Hut 1999; van Gelderen 2002; de Boer & Kleefstra 2004; van der Veen et al. 2005.