De Brabantse Wal bestaat uit diverse gebieden die op het grensgebied van het Brabantse hogere zandlandschap en de Zeeuwse kleilandschap van de delta liggen. Het meest westelijke deel van het Kempense Plateau eindigt hier in een hoge steilwand. Loodrecht op deze steilwand bevinden zich enkele beekdalen. Op de Brabantse wal komen meerdere stuifzandgebieden voor, behalve relatief recente stuifduinen betreft het hier ook veel oudere rivierduinen, die zijn ontstaan aan het einde van de laatste ijstijd. De Mattemburgh is een oud landgoed op de overgang van de Brabantse Wal naar de jonge zeeklei van de Oosterschelde. Door de gradiƫntrijke ligging is er een grote biologische rijkdom. Op de Woensdrechtse Heide wordt stuifzand, naaldbos en gemengd bos aangetroffen. De Wouwse Plantage is een oud landgoed met gemengde bossen, landbouwgronden, een relict van een zandverstuiving en lange beukenlanen in de vorm van een ster. Zoomland is ontstaan uit vier zeventiende-eeuwse landgoederen. Het landgoed is opgebouwd uit gevarieerde gemengde bossen, wei- en bouwland, heide met eikenstrubben dichtgegroeid stuifzand en moeras. Kortenhoef bestaat uit natuurlijk bos en heidelandschap op voormalig landgoed. Het noordelijke deel van het landgoed Grote Meer bestaat uit licht geaccidenteerde zandgronden met daarop plantages van voornamelijk naaldhout met hier en daar stukjes landbouwgrond en enkele natuurlijke vennen: het Groote Meer, Kleine Meer en het Zwaluwmoer. De zuidelijke helft bestaat uit dennenbos, heide en zandverstuivingen.
Kenschets
De Brabantse Wal vormt het westelijke uiteinde van het Pleistocene zandgebied van Zuid-Nederland. Door de eroderende werking van de Schelde is een voor Nederlandse begrippen spectaculaire overgang ontstaan van het zandlandschap naar het Zeeuwse kleilandschap: de 'wal'. Bovenop deze wal ligt een gebied met bossen, droge en natte heiden, landbouwontginningen, kleine stuifzanden en enkele van Brabants grootste vennen. Een groot deel van dit gebied is aangemeld onder de Vogelrichtlijn, een kleiner (zuidelijk gelegen) deel onder de Habitatrichtlijn.
Landschap
De Brabantse Wal was in de 18de eeuw nagenoeg bosvrij. Uitgestrekte heidevelden, stuifzanden, vennen en wat verspreid kreupelhout bepaalden destijds het beeld. Alleen in het noordwesten ligt een aantal oude landgoederen, met eikenhakhout en eiken- en beukenlanen, die al in de 17de eeuw zijn aangelegd: Zoomland, Lievensberg, Mattemburgh. Vlak onder een deklaag van zanden bevinden zich estuariene leem- en kleiafzettingen, waarop plaatselijk regenwater stagneert. Hierop zijn vennen gevormd, zoals het Groote Meer en het Kleine Meer. De leemlagen liggen plaatselijk zo dicht aan de oppervlakte dat deze winbaar waren, zoals in de Leemputten bij Ossendrecht. Beken van betekenis stromen er niet. Dit komt door de goed doorlatende ondergrond en het hoogteverschil van meer dan 20 meter bij de wal. Hierdoor dalen de grondwaterstanden in het westelijke deel van de Brabantse Wal snel. Door de aanplant met bos (na 1750) resteren nu nog slechts kleine oppervlakten heide en stuifzand. In het gebied zijn aan zowel Nederlandse als Belgische kant enkele grote waterwinningen actief, waardoor de grondwaterstanden in het gebied sterk zijn gedaald. Aan de voet van de Brabantse Wal ligt een aantal kwelrijke poldergebieden buiten de Natura 2000begrenzing. Het gebied sluit aan de zuidwestkant aan op het Belgische Natura 2000-gebied de Kalmthoutse Heide, met grote oppervlakten natte en droge heide en vennen. Hierdoor is een aaneengesloten grensoverschrijdend natuurgebied van formaat gevormd. Binnen het grensoverschrijdende park Zoom-Kalmthout wordt het beheer op elkaar afgestemd en worden gezamenlijk projecten uitgevoerd ten gunste van de natuurwaarden.
Natuurwaarden
Het Groote Meer en het Kleine Meer behoren tot de grootste vennen van Nederland. Het zijn van nature hoofdzakelijk door regenwater gevoede, zeer zwak gebufferde wateren. Hier vinden we een van de weinige groeiplaatsen in ons land van de Associatie van Biesvaren en Waterlobelia (Isoeto-Lobelietum; H3110). De kenmerkende Kleine biesvaren (Isoetes echinospora) is bijzonder schaars en wordt niet elk jaar gevonden, terwijl Waterlobelia (Lobelia dortmanna) al langere tijd niet meer is gezien. Naast Oeverkruid (Littorella uniflora) zijn soorten als Drijvende waterweegbree (Luronium natans), Witte waterranonkel (Ranunculus ololeucos) en Grondster (Illecebrum verticillatum) aanwezig. De Geoorde fuut en Dodaars broeden in beide 'meren'. Wanneer de vennen in de zomer vrijwel droog staan, komen weinig futen tot broeden. In het Kleine Meer leeft een kleine populatie van de Kamsalamander. De Leemputten en enkele andere vennen zijn zwakgebufferde systemen (H3130), met begroeiingen van de Pilvarenassociatie (Pilularietum globuliferae), de Associatie van Vlottende bies (Scirpetum fluitantis) en de Associatie van Veelstengelige waterbies (Eleocharitetum multicaulis). In het Ranonkelven zwemt de Medicinale bloedzuiger (Hirudo medicinalis), een zeldzame soort van enigszins gebufferde, matig voedselrijke en schone wateren. Langs de randen van vennen en in vochtige depressies vinden we de Associatie van Gewone dophei (Ericetum tetralicis; H4010). Deze natte heide is vrij soortenarm en in ruime mate vergrast met Pijpenstrootje (Molinia caerulea). Hier en daar groeit echter wel Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe).
In het gebied zijn kleine open terreintjes aanwezig met droge heide en stuifzand (H2310 en H2330). Hier vinden we een grote concentratie van de Nachtzwaluw. In juni snort meer dan vijftig paar langs de bosranden. Een andere bijzondere soort is de Gladde slang, die verspreid in het gebied wordt waargenomen. Het gebied is in potentie het grootste stuifzandreservaat in Noord-Brabant, na de Loonse en Drunense Duinen, maar op dit moment is het voormalige stuifzand grotendeels bebost. Deze bossen zijn jong en wat betreft structuur en soortensamenstelling niet erg goed ontwikkeld. Omvang en rust maken dat hier de Wespendief en de Zwarte specht opvallend goed vertegenwoordigd zijn. In de landgoedbossen bevindt zich hier een (naar West-Brabantse maatstaven) rijke populatie broedvogels van oud loofbos met Kleine bonte specht, Boomklever en Wielewaal.
Literatuur
Van der Voo 1965, 1966; van Beers 1997; Stuurman & de Louw 2002; Kleunen et al. 2005; Tempelman et al. 2005; Kiwa & ESG 2006; SWV 2007; Franken & Lansing 2008.