De Grevelingen is een voormalige zeearm gelegen tussen Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Het is sinds de afsluiting door de Deltawerken het grootste zoutwatermeer van Europa en bevat een aantal eilanden waar uitgestrekte, soortenrijke duinvalleibegroeiingen en zilte pioniergemeenschappen voorkomen, alsmede uitgestrekte oeverlanden (onder meer de Slikken van Flakkee) met zilte begroeiingen, graslanden, ruigten, struwelen en bos. Mede dankzij de geïsoleerde ligging van de eilanden (de voormalige zandplaten Hompelvoet, Veermansplaat, Kleine Veermansplaat, Grote en Kleine Stampersplaat) vormt de Grevelingen een van de belangrijkste leefgebieden voor de noordse woelmuis in Zuidwest-Nederland.Om verzoeting tegen te gaan werd in 1978 de Brouwerssluis aangelegd, die in de periode december-maart open staat en die tevens uitwisseling van visbestanden aan weerszijden mogelijk maakt. Het meer is nu relatief arm aan nutriënten en algen en het water is helder. Sinds seizoen 1999/2000 staat de sluis vrijwel permanent open.De Grevelingen is van uitzonderlijk belang voor visetende watervogels. Het heldere water speelt hierin waarschijnlijk een rol. Voor fuut en middelste zaagbek is dit het belangrijkste overwinteringsgebied in Nederland. Ook voor kuifduiker, dodaars, lepelaar en kleine zilverreiger is het gebied van grote betekenis, terwijl geoorde futen zich in de nazomer verzamelen tot een groeiende ruiconcentratie met internationale aantrekkingskracht en een voor Nederland verder ongekende omvang. Ook voor de brilduiker, benthos/viseter, is de Grevelingen het belangrijkste overwinteringsgebied. Terwijl de kleinere en kustgebonden viseters recent sterk toenamen, is het belang van de Grevelingen voor fuut, aalscholver, middelste zaagbek en brilduiker rond 1999 verminderd, mogelijk in samenhang met het gewijzigde sluisbeheer. Een minder gunstige situatie kan ook ontstaan door het optreden van stratificatie in de diepere delen, die invloed kan hebben op de visstand. Stratificatie is gerelateerd aan beperkingen in doorstroming en peilvariatie. Behalve voor viseters is het gebied verder van belang voor enkele ganzen, eenden en steltlopers, met name brandgans en strandplevier. Voor steltlopers die in de noordtak van de Oosterschelde foerageren is het gebied tevens van belang als hoogwatervluchtplaats. Kanoeten, die wat hogere eisen stellen aan hoogwatervluchtplaatsen (buitendijkse, verstoringsvrije schorren en ondiepten) overtijen bijv. bij Battenoord en Herkingen.Zeer belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier, grote stern, visdief en dwergstern).
Kenschets
De Grevelingen is een voormalige zeearm gelegen tussen Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Het is het grootste zoutwatermeer van Europa en bevat een aantal eilanden en oeverzones met uitgestrekte duinvalleivegeta tie en zilte pionierbegroeiingen. Het is een belangrijk gebied voor visetende watervogels en vormt een geschikt leefgebied voor de Noordse woelmuis.
Landschap
De Grevelingen werd in 1971 afgesloten als onderdeel van de Deltawerken. De toevoer van zoet regen- en polderwater leidde tot een geleidelijke daling van de zoutgehalten. Omdat twijfel bestond over de haalbaarheid van een goede kwaliteit van zoet water, werd besloten om de Grevelingen permanent zout te houden. Daartoe werd in 1979 de Brouwerssluis geopend. Vanaf dat moment kon vers, zuurstofrijk Noordzeewater het gebied binnenstromen. Het gebied is daardoor veranderd in een groot zoutwatermeer.
Door de afsluiting viel natuurlijk ook het getij weg. Hierdoor kwamen veel slik- en zandplaten permanent droog te staan, zoals de Slikken van Flakkee, de eilanden Veer- mansplaat en Stampersplaat, en de platen rondom een klein schor, de Hompelvoet. Grote delen van de drooggevallen platen werden direct na de afsluiting geëgaliseerd en ingezaaid met grasmengsels om verstuiving van zand tegen te gaan en de gronden voor bouwland geschikt te maken. De jaren daarna werden gekenmerkt door een weinig overzichtelijk beheer met uiteenlopende maatregelen. In 1978 werd het beheer door de Dienst der Domeinen overgedragen aan het Staatbosbeheer, waarna de bestemming 'natuur- en recreatiegebied' beter uit de verf kwam. Het centrum van het gebied heeft nu de functie natuur, terwijl de oost- en westzijde voornamelijk voor recreatie dienen. De verantwoordelijkheid voor het beheer ligt tegenwoordig bij het Natuur- en Recreatieschap De Grevelingen, terwijl Staatsbosbeheer de uitvoering ter hand neemt. In het midden van de jaren zeventig is in een aantal deelgebieden gestart met verschillende soorten begrazing. Vanaf 1983 worden de Slikken van Flakkee begraasd door fjordepaarden en Heckrunderen. Elders in het gebied grazen fjordepaarden, Shetland pony's en huisrunderen. De begrazing heeft tot doel de struweel- en bosvorming tegen te gaan. Enkele gebieden (o.a. delen van de Hompelvoet en Veermansplaat) worden aanvullend op de begrazing jaarlijks gemaaid.
Natuurwaarden
Na de afsluiting zijn de natuurwaarden van de Grevelingen sterk veranderd, zowel in het water als op de drooggevallen slikken en oude schorren. Het meer vormt een jong, instabiel onderwatersysteem, dat onderhevig is aan interne schommelingen en invloeden van buitenaf. Vlak na de afsluiting kwam op ondiepe, onder water staande platen massaal Groot zeegras (Zostera marina) voor, een soort die voor de Deltawerken slechts bekend was van een enkele plek in het Zeeuwse en Zuid-Hollandse estuarium. Met zo'n 4.400 ha aan zeegrasvelden was de Grevelingen in 1978 de grootste groeiplaats van deze mariene plant in Nederland. Sinds de inlaat van zout water ging het areaal in de Grevelingen echter gestaag achteruit en momenteel is de soort helemaal verdwenen. Sinds de afsluiting zijn grote zeevissen in aantal afgenomen, terwijl kleine, bodembewonende vissen juist toenamen. De Zwarte grondel is uit deze groep nu de meest algemene soort.
Ook in de bodemfauna van het meer zijn aanzienlijke verschuivingen opgetreden. In de jaren 1980 was het water van het meer zeer helder met een zicht van meer dan tien meter, mede dankzij uitgestrekte banken van muiltjes (Crepidula fornicata), een slak die veel algen uit het water filtert. Sinds 1990 zijn schelpdieren (mossels, kokkels, slakken) echter sterk achteruitgegaan. Zo kwam het Wadslakje (Hybrobia ulvae) in het begin van de jaren negentig in hoge dichtheden voor. De soort, die leeft van algen en Zeegras en op haar beurt voedselbron is voor duikeenden, is inmiddels nagenoeg verdwenen. Na een opleving van zeeanemonen in de periode 1992-1996 zijn het nu wormachtigen die in de bodem overheersen. De worm Nereis succina bijvoorbeeld was tien jaar geleden nog erg zeldzaam, maar heeft inmiddels hoge dichtheden bereikt. De helderheid van het meer is tegenwoordig een stuk minder (2-5 m doorzicht). Mogelijk speelt de vervlakking van de morfologie van de onderwaterbodem, als gevolg van het wegvallen van het getijde, een rol: diepere delen slibben dicht, terwijl hoge delen afkalven, waardoor de variatie minder wordt. In de diepere delen van de Grevelingen is sprake van zuurstofloosheid en stratificatie, maar de laatste 15-20 jaar komt de zuurstofloze laag vooral in droge warme zomers relatief hoog (tot circa 5-6 m), zoals in 1994. In de diepere zones komen pleksgewijs uitgestrekte bacteriefilms voor. Oorzaak is waarschijnlijk dode organische stof die naar beneden zakt, waarbij de diepere delen zich tot een detritusput ontwikkelen.
De voormalige schorren groeiden in vrij korte tijd dicht met ruige kruiden en grassen. Op de zandplaten kwam met enige jaren vertraging een successie in de richting van Duindoornstruweel en wilgenbos opgang. Er ontstond een zonering van zoutminnende naar zoetminnende, soortenrijke gemeenschappen. Lage, zandige randen en oude kreken zijn nog steeds begroeid met halofyten als Kortarige zeekraal (Salicornia europaea) en Klein schorrenkruid (Suaeda maritima). Iets hoger in de zonering komen zilte begroeiingen van het Zeevetmuurverbond (Saginion maritimae) voor met soorten als Dunstaart (Parapholis strigosa), Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) en Zeevetmuur (Sagina maritima). De vegetatie staat onder invloed van zout water door opwaaiing en saltspray. Beide vegetatietypen worden gerekend tot het habitattype Atlantische schorren (H1330). De begroeiingen van het Saginion maritimae zijn over een opvallend brede gordel goed ontwikkeld, een unieke situatie. Op sommige plaatsen komt een zoetere variant van dit type voor met onder andere Fraai duizendguldenkruid (Centaurium pulchellum), Bleekgele droogbloem (Gnaphalium luteoalbum), Waterpunge (Samolus valerandi) en Kleverige ogentroost (Parentucellia viscosa). Hoger op de zandplaten zijn soortenrijke begroeiingen van vochtige duinvalleien ontstaan (Caricion davallianae, habitattype 2190), waarin veel zeldzame planten voorkomen. De duinvalleivegetatie kon hier tot ontwikkeling komen dankzij een bel van zoet grondwater die op het zoute Grevelingenwater drijft. De vegetatie van het Caricion davallianae bevat soorten als Parnassia (Parnassia palustris), Herfstbitterling (Blackstonia perfoliata subsp. serotina), Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum), Groenknolorchis (Liparis loeselii) en diverse andere orchideeën. Voor de Habitatrichtlijnsoort Groenknolorchis is de Grevelingen een van de vijf grootste groeiplaatsen in ons land. Deze valleibegroeiing handhaaft zich alleen waar gemaaid (en begraasd) wordt. Waar niet gemaaid wordt, zoals op de noordelijke delen van de Slikken van Flakkee, is de soortenrijke vegetatie dichtgegroeid met bosschages van Kruipwilg (Salix repens), Duindoorn (Hippophae rhamnoides), Gewone vlier (Sambucus nigra), Zwarte els (Alnus glutinosa), Grauwe wilg (Salix cinerea) en Boswilg (Salix caprea). Plaatselijk komen Ruwe berk (Betula pendula) en Ratelpopulier (Populus tremula) voor.
Een bijzondere soort in het gebied is de Noordse woelmuis. Vóór de afsluiting kwam dit zoogdier in de Grevelingen niet voor, maar na de afsluiting wist de soort te profiteren van het nieuw ingestelde waterpeil, waarbij grote delen van de vroegere slikken en platen permanent droogvielen. Net als in andere gebieden in de Delta kreeg het dier vervolgens concurrentie van Veldmuis en Aardmuis, waardoor het werd teruggedrongen tot (geïsoleerde) eilanden en de meest natte vegetatie. Ook blijkt de soort slecht bestand tegen begrazing en eist verlies aan leefgebied door opslag van struweel zijn tol. Zo is de soort niet meer aanwezig op de Veermansplaat. Doordat de Noordse woelmuis goed kan zwemmen, wist ze al snel de drooggevallen eilanden in de Grevelingen te koloniseren. Hier kon ze zich, zonder predatoren en concurrenten, sterk vermeerderen. Tijdens de strenge elfstedenwinters van 1985 en 1986 stak echter de Hermelijn de dichtgevroren Grevelingen over, waarna de Noordse woelmuis op de eilanden snel in aantal afnam. De hermelijnen stierven vervolgens uit, waarna de woelmuisstand weer opleefde, maar in 1995 vroor de Grevelingen weer dicht en wist de predator zich opnieuw te vestigen. De grootste dichtheden van de Noordse woelmuis worden momenteel gevonden aan de noordzijde van het gebied. Op de Slikken van FlakkeeNoord leven duizenden woelmuizen, maar ook enkele gemaaide eilandjes, zoals Markenje en de Kleine Stampersplaat, zijn van belang. Al met al is de Grevelingen nog steeds een van de bolwerken voor de Noordse woelmuis in het Deltagebied.
Ook de vogelbevolking heeft grote veranderingen ondergaan na de afsluiting en de daarop volgende verschuivingen in visfauna, bodemfauna en vegetatie. De kustbroedvogels van het pioniermilieu van zandplaten en schelpenbanken, zoals Grote stern, Visdief, Dwergstern, Kluut, Strandplevier en Bontbekplevier, nemen steeds verder af; jarenlang was een flinke kolonie grote sterns op de Hompelvoet de enige van de Delta. Op dit moment zorgen natuurontwikkelingsprojecten voor een (tijdelijke) opleving.
Een opvallende broedvogel is de Middelste zaagbek. Deze visetende watervogel vestigde zich in 1977 in de Grevelingen. Tot voor kort namen de aantallen langzaam toe tot enkele tientallen paren, maar recent lijken deze weer wat af te nemen. Het betreft de zuidelijkste broedplaats van deze broedvogel in Europa. Toegenomen zijn soorten van rietruigten, waaronder de Bruine kiekendief.
De Grevelingen herbergt in de winter en trektijd grote aantallen (visetende) watervogels, zoals Fuut, Geoorde fuut en Middelste zaagbek. Voor de Geoorde fuut is de Grevelingen momenteel, met duizenden vogels in de maanden augustus en september, verreweg het belangrijkste nazomergebied van Nederland. Doortrekkende en overwinterende vogels die zijn aangewezen op wadplaten, zijn over het algemeen sterk afgenomen (Scholekster, Rosse grutto). Andere bodemdiereters daarentegen, zoals Pijlstaart en Bergeend, zijn toegenomen. Opvallend ook is de toename van steltlopers als Bonte strandloper, Wulp en Tureluur. Planteneters zijn of sterk toegenomen (Brandgans, Grauwe gans, Smient, Slobeend) of min of meer gelijk gebleven (Rotgans, Kolgans, Wilde eend). Kleine zilverreiger en Lepelaar, ten slotte, zijn sterk toegenomen.
Literatuur
Nienhuis & de Bree 1977; Keijzer 1986; Nienhuis 1986; Slim 1987; van Haperen & Visser 1992; Visser 1995; van Haperen et al. 1999; Waardenburg & van der Horst 1994; Wattel et al. 1996.