Kenschets
Het Haringvliet is een afgesloten zeearm met in de oeverzone een uitgebreid areaal aan slikken en gorzen. Midden in de zeearm ligt het eiland Tiengemeten. Na de afsluiting in 1970 verzoette het (brakke) getijdengebied, waarbij erosie van oevers optrad en grote delen van het gebied dichtgroeiden. Op grote schaal zijn oeververdedigingen aangelegd en wordt natuurontwikkeling uitgevoerd. Het gebied is vooral belangrijk voor kustbroedvogels en ganzen, voor de Noordse woelmuis en in potentie voor trekvissen. Er zijn plannen om via een gewijzigd sluisbeheer weer meer dynamiek in het gebied toe te laten.
Landschap
De geschiedenis van het Haringvliet begint bij de stormvloed van 1216. Voorne en Goeree waren tot dan toe met elkaar verbonden, maar de stormvloed sloeg een gat in de duinen. Het zeewater drong in de daaropvolgende decennia steeds dieper het land in en bereikte in 1250 de Striene, een waterloop die destijds de Maas met de Schelde verbond. Het Haringvliet is dus van buitenaf ontstaan en met recht een zeearm te noemen, in plaats van een riviertak. Als gevolg van de Sint-Elizabethsvloed in 1421 traden opnieuw drastische veranderingen op. Met de vorming van de Biesbosch ontstond min of meer de situatie die vele eeuwen zou voortbestaan. Zout water drong, zowel door het Haringvliet als via het Krammer-Volkerak, naar binnen tot aan Willemstad. Het getij hield in het Haringvliet brakke intergetijdengebieden in stand, die namen droegen als Scheelhoek, Slijkplaat, Beninger en Korendijkse Slikken, Blankenslikken van Tiengemeten en Ventjagersplaten. Tiengemeten was in het begin van de 17de eeuw ontstaan als een droogvallende plaat, toen nog met een oppervlakte van tien gemet, een oude vlaktemaat van ruim 0,4 ha. Na de watersnoodramp van 1953, waarbij Tiengemeten geheel overstroomde, werd het Haringvliet opgenomen in het Deltaplan. Met de voltooiing van de Volkerakdam aan de oostkant (in 1969) werd het Haringvliet afgesloten van het Krammer-Volkerak, waarbij ook een deel van de Ventjagersplaten (Hellegatsplaten) werd afgesneden. Bij de bouw van de Haringvlietdam werd de Scheelhoek, tot dan toe een eiland, bij het vasteland van Flakkee getrokken. In 1970 werd de dam voltooid en de dynamiek van de zeearm beteugeld. De Haringvlietdam kreeg een spuisluizencomplex met lengte van een kilometer voor de afvoer van het rivierwater, maar het getij werd beperkt tot een verschil van ongeveer 20 cm en kreeg een weinig regelmatig verloop. Het water in het Haringvliet verzoette vervolgens volledig. Drooggevallen slikken en zandplaten raakten begroeid, en waren vervolgens net als de bestaande gorzen onderhevig aan afslag, een gevolg van het vaak langdurig gefixeerde peil. Om ze te beschermen werden daarom tussen 1984 en 1995 vooroevers aangelegd. Na 1985 vonden diverse zandopspuitingen plaats en werden allerlei eilandjes aangelegd in het kader van natuurontwikkeling. Een laatste grootschalige ontwikkeling is de transformatie van Tiengemeten, dat geheel aan de natuur is teruggegeven. Het eiland is sinds 1997 in eigendom van Natuurmonumenten en in 2006 werd het laatste van de zes vroegere akkerbouwbedrijven uitgekocht.
De negatieve gevolgen van de afsluiting van de zeearmen, in het bijzonder voor trekvissen, hebben geleid tot plannen om via een gewijzigd sluisbeheer weer getij en zout water binnen te laten. De bedoeling is om de sluizen in beperkte mate ook bij hoog water open te zetten ('de kier'), zodat zich weer een brakwaterzone kan instellen en de trekmogelijkheden voor vissen verbeteren.
Natuurwaarden
Het aanzien van het Haringvliet is door de afsluiting welhaast onherkenbaar veranderd. Door het nagenoeg wegvallen van het getij verdwenen grote delen van de slikken en vond afslag plaats van de gorzen. Daarbij verdween een groot deel van de biezenvegetatie, en ook begroeiingen van slikkige rivieroevers (H3270) namen in omvang af. De droge delen van de gorzen verruigden, hoewel brakke aspecten niet geheel zijn verdwenen. Zo wordt in het Haringvliet nog steeds de grootste oppervlakte aangetroffen van ruigten met Heemst (Althaea officinalis), behorend tot habitattype 6430.
Van de verruiging profiteerden bepaalde vogelsoorten. Zo broeden de voorheen schaarse Blauwborst en Rietzanger tegenwoordig beide met meer dan 400 paar in het gebied. In het water werden de overwegend mariene vissen vervangen door een vispopulatie waarin Brasem en Snoekbaars overheersen. Als gevolg van de korte verblijftijd bleef het water echter relatief helder, zeker nadat in de jaren 1980 de fosfaatgehalten halveerden. De vistrek wordt door de aanleg van de sluizen sterk gehinderd, maar beperkte aantallen trekvissen weten tijdens het spuien toch nog binnen te dringen. Vooral Diklipharder en Rivierprik, maar ook Zeeprik, Zeeforel en Fint worden jaarlijks in beperkte aantallen gevangen. Ook komen nog enkele zoute en estuariene kreeftachtigen voor in het westelijke deel van het Haringvliet, zoals Strandkrab (Carcinus maenas), Gewone garnaal (Crangon crangon) en de Langneussteurgarnaal (Palaemon longirostris). De zoute en brakke bodemfauna verdween echter geheel, en op de bodem vestigde zich een populatie van de Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha), vooral in het oostelijke deel van het meer met hoge dichtheden.
Onder de zoogdieren wist een soort als de Noordse woelmuis te profiteren van de veranderingen. Deze soort is zeer mobiel en kon bijvoorbeeld gebieden die bij de stormramp van 1953 onder water raakten, nog in het zelfde jaar herkoloniseren. Onder weinig dynamische omstandigheden wordt de soort echter snel weggeconcurreerd door Aardmuis en Veldmuis. Om die reden is ook het recent invoeren van aardmuizen op Tiengemeten mogelijk rampzalig voor de aanwezige populatie Noordse woelmuis. Ook rond de Scheelhoek komen nog noordse woelmuizen voor, maar deze staan niet in contact met de populatie van Tiengemeten.
Voor Grauwe gans, Brandgans en Smient zijn de grasgorzen van de Beninger en Korendijkse Slikken van belang als foerageergebied. Het Haringvliet heeft verder een functie als slaapplaats voor vogels die in de ruimere omgeving foerageren. De Dwerggans nam in de jaren 1990 de Korendijkse Slikken als een van de belangrijkste Nederlandse pleisterplaatsen in gebruik. Deze zeldzame soort is in Nederland toegenomen als gevolg van herintroductie in Zweden. Van de waterplanteneters is vooral de Krakeend talrijk. Het aanbod aan wintervogels trekt relatief veel slechtvalken naar het gebied, en ook de Visarend is relatief algemeen.
Groot is ook de betekenis van het Haringvliet voor kustbroedvogels.
De aanwezigheid van deze vogels geeft het westelijke deel van het gebied nog steeds een estuarien karakter. Een deel van deze vogels, met name sterns, foerageert in de Voordelta. Deze vogels hebben sterk geprofiteerd van de aanpassingen aan de voormalige intergetijdengebieden en eilanden, vooral van de aanpassingen aan de Slijkplaat en Scheelhoek. Vanaf 1996 namen de aantallen broedparen van Kluut, Bontbekplevier, Strandplevier, Visdief en Dwergstern duidelijk toe, hoewel de vegetatiesuccessie inmiddels weer heeft geresulteerd in wat lagere aantallen. Ook bij de opkomst van de Brandgans als broedvogel in Nederland spelen deze gebieden een belangrijke rol. De grootste Nederlandse kolonie bevond zich de laatste jaren op de Slijkplaat. Verrassend was de vestiging van de Grote stern op een van de eilandjes bij de Scheelhoek. In 2005 broedden hier maar liefst zo'n 2.100 paren, waarbij gelijktijdig de grote kolonie van de Hompelvoet in de Grevelingen verdween. Met een sterke toename van het aantal broedparen van de Zwartkopmeeuw vanaf 1999 heeft het westelijke Haringvliet het stokje overgenomen van het Volkerak als belangrijkste broedplaats voor deze soort in de Benelux. De grootste kolonie bevindt zich op de Slijkplaat. Een sterke toename van de Dwergstern (in 1997 en 1998) ging gepaard met een afname van dezelfde orde in het Volkerak. In de jaren daarna broedde een vijfde tot een kwart van de Nederlandse populatie in het Haringvliet. Voor de Dwergstern waren vooral de Ventjagersplaten belangrijk. Ook de Kluut heeft zijn zwaartepunt relatief oostelijk, met belangrijke aantallen op de Ventjagersplaten en zeer recent in het nieuwe natuurontwikkelingsgebied van de Westplaat. Handhaving van de populaties van broedvogels van kale grond is bij gebrek aan natuurlijke dynamiek afhankelijk van nieuwe zandopspuitingen en ingrepen die de successie van de vegetatie tegengaan. In de toekomst kan bij aanpassing van het beheer van de Haringvlietsluizen een deel van dergelijke invloeden misschien weer worden overgenomen door de natuurlijke dynamiek van het getij.
Literatuur
De Hoog et al. 1997; van Gennip et al. 1998; Meininger et al. 2000, 2006; La Haye et al. 2001; Koffijberg et al. 2005.