Het Naardermeer is een natuurlijk meer dat op de overgang van de hoge zandgronden van het Gooi naar het (veen-) poldergebied van West-Nederland ligt. Het stond via de Vecht in open verbinding met de Zuiderzee en werd samen met zijn omgeving geteisterd door storm en vloed. Aan het eind van de 14de eeuw werd daarom het Naardermeer afgedamd en de verbinding met de Zuiderzee verbroken. Sindsdien heeft men twee maal geprobeerd het meer droog te leggen, maar na korte tijd heeft men het toch weer laten onderlopen. De waterhuishouding van het meer wordt gevoed door neerslag en kwelwater uit het Gooi. Het is het oudste Nederlandse natuurreservaat, waarin, naast watervegetaties en verlandingszones, ook zich natuurlijk en vrijwel ongestoord ontwikkelende broekbossen voorkomen. Sinds 1984 worden maatregelen genomen om het inlaatwater te zuiveren. Mede als gevolg hiervan hebben kranswiervegetaties zich hersteld. Recentelijk zijn vernattingsmaatregelen in de graslanden rondom het Naardermeer genomen, waardoor de waterhuishouding verbeterd is. In de wateren met weinig golfslag groeien drijvende waterplanten al dan niet verankerd in de waterbodem. Deze begroeiingen bestaan in het gebied grotendeels uit grote fonteinkruiden. In de kleinere watergangen komen met kleine oppervlakte krabbescheerbegroeiingen voor. Bij verdergaande successie gaan de veenmosrietlanden en trilvenen over in drogere en zuurdere vegetatietypen die behoren tot moerasheide of veenbos. Een aanzienlijk deel van het gebied bestaat uit deze vegetatietypen. In het Laegieskampje, aan de zuidrand van het gebied, komt blauwgrasland voor.
Kenschets
Het Naardermeer is een natuurlijk meer op de overgang van een glaciale stuwwal naar het laaggelegen zeekleilandschap. Door verlanding van het meer is een gevarieerd mozaïek ontstaan van natte bossen, rietlanden, veen mosrietlanden en open water met waterplanten. Het gebied is van groot belang voor moerasvogels als Grote karekiet en Purperreiger. Een groot deel van de omliggende polders is in de afgelopen jaren omgevormd tot natte, open moerasgebieden, die grote aantallen watervogels en steltlopers herbergen.
Landschap
De ondergrond van het Naardermeer bestaat voor een belangrijk deel uit zand, waarop hier en daar een dunne laag veen ligt. De bodem van het Naardermeer is dan ook zandig, met uitzondering van het westelijke deel waar een steeds dikker wordende kleilaag op het zand de overgang markeert naar het zeekleiandschap. In de voormalige polders rond de kern van het Naardermeer ligt een wisselend kleipakket op veengronden.
In de oudste historische verwijzingen heet het Naardermeer nog het Utermeer. Deze verwijzingen komen uit de tijd dat de Noormannen brandschattend door Nederland trokken. In 953 werd het Utermeer, als onderdeel van een veel groter gebied, door de Duitse keizer Otto I aan het Utrechtse bisdom geschonken. Het was het startsein van een roerige geschiedenis, die voor een belangrijk deel heeft bepaald hoe het Naardermeer er nu bijligt.
De Vecht, die ten westen van het Naardermeer stroomt, was toen nog de belangrijkste afvoer van het Rijnsysteem, dus een grote rivier. Het Naardermeer stond in directe verbinding met de Vecht. Bij hoge vloed in de Zuiderzee (toen nog Almere geheten) en ongunstige wind kwam het Naardermeer door opstuwing in de Vecht helemaal vol te staan, waarbij de omliggende gronden overstroomden. In eerste instantie werd dit tegengegaan door het aanleggen van dijken, later ook door het loskoppelen van de Vecht van het Naardermeer. Die overstromingen zorgden er voor dat regelmatig grote hoeveelheden veen werden weggeslagen.
Na het verdwijnen van de natuurlijke dynamiek in dit systeem verlandden de randen van het meer vrij snel. Dit leidde halverwege de 16de eeuw tot een eigendomscon flict tussen het bisdom en de omliggende boeren. Het Naardermeer werd in die tijd gebruikt voor visvangst, jacht en hier en daar als graasgrond voor vee. Uit 1559 stammen de eerste plannen om het Naardermeer droog te leggen om zo landbouwgrond te creëren, maar het zou tot 1629 duren tot het zover kwam. Het meer heeft toen slechts kort (minder dan een jaar) droog gelegen, omdat snel daarna de Waterlinie in werking werd gesteld, waarbij het Naardermeer werd gevuld om oprukkende Spaanse legers tegen te houden. In de 19de eeuw is het meer nog drie keer vrijwel drooggelegd, maar dit werden fiasco´s. De drooglegging pakte erg duur uit en in de gewonnen landerijen trad sterke zoutkwel op, waardoor deze zo goed als onbruikbaar waren.
Het Naardermeer is de moderne geschiedenis begonnen met de aanleg van de spoorlijn in 1874. Het meer was toen al voor een belangrijk deel verland en uiteengevallen in verschillende grotere en kleinere wateren. In het begin van de 20ste eeuw wilde de gemeente Amsterdam het meer gebruiken voor afvalberging. Dit leidde tot de oprichting van de Vereniging Natuurmonumenten en zo, in 1905, tot de aankoop van haar eerste reservaat. Het gebied heeft daarmee als een belangrijke katalysator gefungeerd voor de Nederlandse natuurbescherming.
De omliggende landbouwgebieden zijn in de afgelopen eeuw steeds intensiever benut. Als gevolg van de lage waterstanden mineraliseerde het veen en daalde de bodem. Het Naardermeer kwam daardoor hoger te liggen dan het omliggende landschap. Steeds meer water lekte uit het Naardermeer weg. Tegelijk zorgden waterwinningen op de stuwwal voor het verminderen van de kwelaanvoer in het oostelijke deel van het Naardermeer. Het gebrek aan water werd gecompenseerd door de inlaat van oppervlaktewater, dat echter van slechte kwaliteit was. Aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw was het Naardermeer op deze wijze ernstig aangetast door verdroging, vermesting en verzuring. Sinds 1984 wordt het ingelaten water voorgezuiverd, maar dit bood slechts deels een oplossing. Vanaf 1994 wordt een hydrologisch herstelplan uitgevoerd, dat inmiddels betere resultaten oplevert. In het kader van dit herstelplan zijn bufferzones ingericht met een hoger peil, is de waterbodem gebaggerd en wordt gewerkt aan de vermindering van de drinkwaterwinning op de stuwwal.
Natuurwaarden
Als gevolg van een geleidelijk voortschrijdende verlanding van het Naardermeer zijn alle elementen uit de laagveenverlanding aanwezig. Het gebied is vooral belangrijk voor de jongste (open water met waterplanten) en de oudste stadia (broekbossen). De fauna van het gebied is bijzonder als gevolg van de grote variatie en de aanwezigheid van enkele specifieke biotopen, zoals grote oppervlakten water riet.
Het heldere water van het Naardermeer herbergt op grote schaal kranswierbegroeiingen (H3140) behorend tot de Associatie van Sterkranswier (Nitellopsidetum obtusae), met veel Sterkranswier (Nitellopsis obtusa), Breekbaar kransblad (Chara globularis) en Brokkelig kransblad (Chara contraria). Een karakteristieke soort is Klein glanswier (Nitella hyalina), die in het Naardermeer evenwel vrij schaars is. Lokaal is de Associatie van Ruw kransblad (Charetum asperae) aanwezig. Al met al zijn twaalf soorten kranswieren waargenomen. Ze worden op veel plaatsen vergezeld door Groot nimfkruid (Najas marina).
De watervegetatie wordt verder gekenmerkt door velden fonteinkruiden, veelal van de Associatie van Glanzig fonteinkruid (Potametum lucentis), waarvan de naamgever een van de talrijkste soorten is. Op meer beschutte plekken zijn over vrij grote oppervlakten gemeenschappen met Krabbenscheer (Stratiotetum) aanwezig, die evenals de Fonteinkruidbegroeiing tot habitattype 3150 behoren. De Krabbenscheervegetatie heeft in het Naardermeer een vrij losse structuur. De belangrijkste soorten zijn Krabbenscheer (Stratiotes aloides), Kikkerbeet (Hydrocharis morsusranae) en Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris). In deze watervegetatie hoort van nature de Zwarte stern thuis. Dit was vroeger een zeer talrijke broedvogel, met duizenden paren, maar de soort nam vervolgens sterk af door het verdwijnen van de Krabbenscheervelden. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw was de soort zelfs volledig verdwenen. Door het uitleggen van nestvlotjes kon ze verleid worden tot hervestiging, en tegenwoordig broeden in het gebied jaarlijks 20-30 paren op de vlotjes.
De aan Krabbenscheer gebonden libel Groene glazenmaker (Aeshna viridis) is uiterst schaars in het gebied, en het is waarschijnlijk dat de enkele waarnemingen uit de afgelopen 15 jaar betrekking hebben op zwervers van elders. Wel algemeen zijn de Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles) en Glassnijder (Brachytron pratense). Het Naardermeer is voorts een van de oude vliegplaatsen van de Donkere waterjuffer (Coenagrion armatum), die in heel Noordwest-Europa nu alleen nog aanwezig is in de Weerribben. De waarnemingen stammen uit de jaren dertig van de vorige eeuw, en de toenmalige vliegplaats is inmiddels helemaal verland.
De visfauna van het Naardermeer heeft door de slechte waterkwaliteit lange tijd sterk onder druk gestaan. Een soort als Kwabaal is inmiddels verdwenen, maar nog steeds komen bijzondere vissen voor, zoals Bittervoorn (plaatselijk algemeen), Vetje (vrij algemeen), Rivierdonderpad (zeer schaars) en Kleine modderkruiper (vrij algemeen). Het herstel van de visfauna wordt overigens wel bemoeilijkt omdat er geen makkelijke open verbinding is met omliggende wateren. Recent is ook de Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) op diverse plekken in het gebied aangetroffen.
Rond de wateren is op veel plekken een vrij brede rietkraag aanwezig, die deels ook in het water staat. Dit is het biotoop van de Grote karekiet, waarvan jaarlijks enkele paartjes in het Naardermeer broeden. Daarnaast is het een belangrijk broedgebied voor de moerasvogels Rietzanger, Kleine karekiet en Snor.
De oudste successiestadia in de verlandingsreeks worden gevormd door de bossen van het Naardermeer. Het gaat inmiddels om ruim 250 hectare, veelal bestaand uit Laagveen-Elzenbroek (Thelypterido-Alnetum) en ZompzeggeBerkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis). De bossen in het Naardermeer kenmerken zich door een nagenoeg ongestoorde ontwikkeling. De Tweede Wereldoorlog betekende een korte periode van intensieve houtkap, maar daarna is vrijwel nergens in het bos ingegrepen in de structuur of soortensamenstelling. Wel zijn delen van het bos beïnvloed door verdroging, in het bijzonder aan de randen in het noordelijke deel. In het zuidelijke en oostelijke deel van het Naardermeer ligt echter een grote oppervlakte van zeker 150 hectare min of meer aaneengesloten, weinig verdroogd en goed ontwikkeld broekbos. Het grootste areaal bos is in de afgelopen eeuw ontstaan, vooral als gevolg van het niet meer maaien van rietlanden en hooilanden. Gedurende de eeuw zijn er steeds nieuwe stukken bijgekomen, zodat het bos erg gevarieerd is wat ouderdom betreft.
De moerasbossen die onder invloed staan van oppervlaktewater of kwelwater, behoren tot de genoemde elzenbroekbossen. Deze zijn weliswaar flink van omvang, maar niet erg soortenrijk. In sommige delen is Moerasvaren (Thelypteris palustris) dominant, maar ook zijn redelijke oppervlakten van de kruidlaag bedekt door Moeraszegge (Carex acutiformis) of Oeverzegge (Carex riparia). Op een kleine oppervlakte in het zuidelijke deel van het Naardermeer is Beekdal-Elzenbroek (Carici elongatae-Alnetum) aanwezig, gekarakteriseerd door de aanwezigheid van haar naamgever Elzenzegge (Carex elongata). Ook groeit hier een andere kensoort van deze associatie, de Zwarte bes (Ribes nigrum). Veel bossen in het Naardermeer hebben geen of weinig contact met basenrijk kwel- of oppervlaktewater en zijn veel zuurder van karakter. Dit is de wereld van het Zompzegge-Berkenbroek (H91D0). Deze veenbossen zijn in weinig gebieden zo fraai ontwikkeld als hier. Op veel plekken domineren veenmossen, waaronder Stijf veenmos (Sphagnum capillifolium), Gewoon veenmos (Sphagnum palustre), Fraai veenmos (Sphagnum fallax) en het karakteristieke Violet veenmos (Sphagnum russowii). Zeldzamere veenmossen zijn Smalbladig veenmos (Sphagnum angustifolium) en Gerafeld veenmos (Sphagnum girgensohnii). Van de vaatplanten is de abundant aanwezige Veenpluis (Eriophorum angustifolium) karakteristiek. Van belang is de voorzichtige ontwikkeling van het Dophei-Berkenbroek (Erico-Betuletum pubescentis) uit het Zompzegge-Elzenbroek. Dit is af te leiden uit de aanwezigheid van Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Wrattig veenmos (Shagnum papillosum) en Rood veenmos (Sphagnum rubellum). Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) breidt zich langzaam uit, en verspreid zijn groeiplaatsen aanwezig van Gewone dophei (Erica tetralix), Rode bosbes ( Vaccinium vitisidaea) en Grove den (Pinus sylvestris).
De verbossing en het ouder worden van het bos heeft een grote invloed gehad op de vogelfauna. Kleine bonte specht, Appelvink, Glanskop en Havik, alle sterk aan bos gebonden broedvogels, zitten in de lift, al lijkt de Havik wel over zijn top heen. Ook een aantal moerasvogels, waaronder reigers en Aalscholver, broedt in bomen en struiken in het bos of aan de rand daarvan. Na een sterke terugval van honderden paren tot in de jaren zeventig is de populatie purperreigers sinds 1997 weer toegenomen van 20 tot 30 op het dieptepunt tot ruim 70 broedpaar in recente jaren. De kolonie blauwe reigers is vrij klein met zo'n 50 broedparen. De populatie aalscholvers laat sinds het begin van de jaren tachtig van de voorbije eeuw, toen op een gegeven moment ruim 5.000 paartjes aanwezig waren, een daling zien. Tegenwoordig bedraagt het aantal omstreeks duizend. De afname is vooral een gevolg van veranderingen in de vissamenstelling van het zuidelijke IJsselmeergebied. De Lepelaar broedt sinds 1988 niet meer in het Naardermeer. De kolonie die hier sinds mensenheugenis aanwezig was, werd in dat jaar zwaar gepredeerd door de Vos en de volwassen dieren zijn daarna in hoofdzaak uitgeweken naar de Oostvaardersplassen. In 1991 vestigde zich een paar grote zilverreigers in het Naardermeer. Dit was de eerste vestiging buiten de Oostvaardersplassen, in een tijd dat de soort in Nederland nog bijzonder zeldzaam was. Ook in 1992 en 1993 werd gebroed, maar sindsdien is het hier 'slechts' een jaarrondgast.
Watervogels, vooral ganzen en duikeenden, zijn in de wintermaanden in flinke aantallen te zien en ook de Visarend is geregeld en vaak langdurig aanwezig. In een hoogspanningsmast in het gebied is een kunstnest geplaatst in de hoop dat zich een paartje zal vestigen.
De meeste hooi- en rietlanden in het Naardermeer zijn redelijk bloemrijk en vormen rijk gestructureerde overgangen naar het bos en water. Op twee kleine perceeltjes aan de oostkant van het gebied is een vegetatie aanwezig die kan worden toegerekend tot de Associatie van Schorpioenmos en Ronde zegge (Scorpidio-Caricetum diandrae, H7140). Schorpioenmossen ontbreken hier, maar Ronde zegge (Carex diandra), Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa) en Moeraskartelblad (Pedicularis palustris) zijn vrij algemeen. Omdat soorten van zuurdere situaties vrij prominent aanwezig zijn, is een verdere verbetering van de kwelsituatie gewenst. Bijzonder is de populatie Groenknolorchis (Liparis loeselii). De aantallen fluctueren van jaar tot jaar, zoals gebruikelijk bij orchideeën, maar de populatie lijkt, met ongeveer honderd exemplaren, relatief stabiel. Op een beperkt aantal plekken is de successie van de gemaaide rietlanden in de richting van Moerasheide (Sphagno palustris-Ericetum) ingezet. Het enige goed ontwikkelde perceel van dit habitattype 4010 ligt bij De Visserij, waar Gewone dophei, Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en veenmossen het beeld bepalen. Wrattig veenmos (Sphagnum papilosum) is de enige zeldzamere veenmossoort uit deze associatie. Vanuit faunistisch oogpunt valt nog wel het een en ander te verbeteren aan de hooi- en rietlanden. Karakteristieke vlinders als Aardbeivlinder (Pyrgus malvae) en Zilveren maan (Boloria selene) ontbreken, vooral vanwege de kleine oppervlakte aan geschikt leefgebied.
In de afgelopen jaren is hard gewerkt aan een ambitieus herstelplan voor het Naardermeer, op tal van punten met succes. Zo is de waterkwaliteit sterk verbeterd, zijn grote bufferzones aangekocht en ingericht als open moerasgebied (ten behoeve van een verbeterde waterhuishouding) en hebben tal van soorten zich hersteld. Onderzoek heeft een beter inzicht verschaft in het hydrologisch functioneren van het Naardermeer. De modderige laagten in de randzones van het Naardermeer trekken tijdens de trektijd grote aantallen steltlopers aan. Geregeld foerageren er ooievaars naast grote zilverreigers, waarvan enkele tientallen individuen aanwezig kunnen zijn. Ook zijn de omliggende gebieden belangrijk foerageergebied voor de broedende purperreigers. In de toekomst moet de verbinding met andere moerasgebieden nog verder worden verbeterd en in het oostelijke deel van het Naardermeer de hoeveelheid kwelwater worden vergroot. Recent zijn plannen voor de aanleg van een snelweg aan de westrand van het Naardermeer verijdeld.
Literatuur
Thijsse 1912; Bouman 2004; Beintema 2005; de Wijs 2005; Boosten 2006; Coesèl et al. 2007; Gmelig Meyling & Boesveld 2008.