Nieuwkoopse plassen

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Gebiedsnummer
103
GebiedsnaamNieuwkoopse Plassen & De Haeck
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop, Woerden
Provincie
Utrecht, Zuid-Holland
Voortouwnemer
provincie Zuid-Holland
Sitecode HR
NL3000036
Sitecode VR
NL9801063
Totale oppervlakte in hectare
2008
Oppervlakte HR in hectare
2008
Oppervlakte VR in hectare
1986

Kenschets

Onder de grote laagveenmoerassen nemen de Nieuwkoopse Plassen en De Haeck een middenpositie in wat betreft het zoutgehalte van het water: het gebied is brakker dan het Utrechts-Hollandse Vechtplassengebied en de moerassen in Noordwest-Overijssel, maar zoeter dan de Noord-Hollandse laagveengebieden ten noorden van het IJ. Het Natura 2000-gebied bestaat uit grote veenplassen, mozaïeken van petgaten en legakkers en graslanden op veen. Het gebied ontleent zijn internationaal beschermde status aan de broedvogels van rietmoerassen (waaronder een grote populatie van de Purperreiger), het rijk ontwikkelde onderwaterleven, de grote oppervlakte aan Veenmosrietland en Moerasheide, enkele trilveenrestanten en de nabijheid van een grote kolonie meervleermuizen, die hier foerageert. Het Blauwgrasland en trilveen van De Haeck is, zeker voor het laagveengebied, van uitzonderlijke kwaliteit. Aan de zuidkant van de Meije ligt nog een groter oppervlakte goed ontwikkeld Blauwgrasland.

Landschap

Aan het begin van het Holoceen (na de laatste ijstijd) breidde de zee zich, als gevolg van smeltend ijs, geleidelijk uit over de droog liggende, zandige vlakte van de Noordzee. In het Atlanticum (5.000-8.000 jaar geleden) lag de kustlijn een stuk meer landinwaarts dan tegenwoordig. Ten oosten van de kust stagneerde water en ontstonden brakke veengebieden, waartussen rivieren zich een weg naar zee baanden. Toen de zeespiegelstijging afnam (vanaf 2000 v. Chr.), slibde de kustvlakte op met klei. Achter een strandwal langs de kust ontstond een waddengebied, waarin de scheiding tussen land en zee vervaagde. De mariene kleiafzettingen uit die tijd bevinden zich op zo'n tien meter in de ondergrond en staan bekend als afzettingen van Calais. Doordat in de kustvlakte rivierwater stagneerde, vormden zich hier opnieuw veenmoerassen. In de Middeleeuwen was in Zuid-Holland een uitgestrekt hoogveen ontstaan, waarvan het voedselarme, door regenwater gevoede centrum ten noordoosten van de huidige Nieuwkoopse Plassen lag. Dit centrum bestond uit een pakket van enkele meters voedselarm veen. In de richting van de riviertjes aan de zuidkant (de Meije en de Oude Rijn) werd het pakket veenmosveen dunner en lag het bovenop mineraalrijker bosveen. Dicht bij de waterlopen was het veen vermengd met klei.

Het afgraven van het veen als brandstof begon in West-Nederland relatief vroeg, vanaf het jaar 1100. Van de 16de tot 18de eeuw draaide de economie van de Lage Landen op turf: in veel veengebieden was sprake van 'dagmijnbouw'. In de omgeving van Nieuwkoop werd de hoogveenkern, waar het veenpakket het dikst was, als eerste verveend. De daarbij ontstane grote waterplassen zijn in de 18de eeuw 'drooggemaakt', waarna de mariene kleiafzettingen aan de oppervlakte kwamen te liggen. Het betreft hier een van de oudste droogmakerijen in ons land. Het gebied van de Nieuwkoopse Plassen is later, ondieper en slechts ten dele verveend. Het gedeelte nabij de Meije was relatief oninteressant voor vervening, vanwege de vermenging van het veen met kleilaagjes.

In veel van de minder diep verveende delen is nadien opnieuw veenvorming opgetreden en zijn veel van de slootjes verland. Dit speelt vooral in de zuidelijke helft van het gebied. Aan de noordkant, waar dieper was gegraven, zijn de legakkers op veel plaatsen geërodeerd door wind en golfslag, waarbij grote plassen zijn ontstaan, zoals de Wijde van de Vliet en het Schippersgat. Door de inklinking en gedeeltelijke oxidatie van het omliggende veenlandschap liggen de Nieuwkoopse Plassen en de bedijkte riviertjes tegenwoordig hoger in het landschap dan hun omgeving. Omdat in het gebied een star peil wordt gehanteerd, wordt in drogere perioden voedselrijk Rijnwater ingelaten. Hoewel dit water via een defosfateringsinstallatie het plassengebied binnenkomt, heeft het ongunstige effecten op de waterkwaliteit in de Nieuwkoopse Plassen, vanwege hoge concentraties sulfaat, bicarbonaat en stikstof in het inlaatwater.

De Haeck, het meest zuidoostelijke deel van het plassengebied, kent eenzelfde opbouw van petgaten en legakkers als het plassengebied zelf, maar heeft een andere waterhuishoudkundige geschiedenis. Het deelgebied ligt geïsoleerd achter de Hollandse Kade, de vroegere grens tussen de eigendommen van de Graven van Holland en de Bisschop van Utrecht. Het gebied werd veel later verveend dan de Polder Nieuwkoop en Noorden, pas na 1775. Het deelgebied heeft op dit moment de beste waterkwaliteit, doordat het water vanaf de Kromme Rijn een zeer lange weg aflegt om hier te komen.

Natuurwaarden

Bijna de helft van de Nieuwkoopse Plassen bestaat uit open water. De plassen en sloten stonden halverwege de vorige eeuw bekend om de fraaie kranswierbegroeiingen (H3140), waarin ook de zeldzame waterplant Groot nimfkruid (Najas marina) voorkomt. Dergelijke begroeiingen zijn typerend voor laagveenwateren met min of meer brak water. In de jaren 1960 ging het om uitgestrekte velden met waterplanten, maar sindsdien zijn de dichtheden sterk afgenomen door vermindering van de waterkwaliteit. De laatste jaren is de waterkwaliteit een stuk verbeterd en zitten de waterplantenbegroeiingen weer enigszins in de lift. Kranswiervegetatie is nu beperkt tot beschut gelegen, kleinere plassen. Hier groeien soorten als Sterkranswier (Nitellopsis obtusa), Buigzaam glanswier (Nitella flexilis) en Breekbaar kransblad (Chara globularis). Groot nimfkruid breidt zich de laatste jaren uit, waarbij de hoeveelheden jaarlijks sterk wisselen als gevolg van verschillen in weersgesteldheid. De soort heeft een ruimere verspreiding dan de kranswieren, doordat ze minder eisen stelt aan de helderheid van het water.

In kleinere, luwe waterwegen met een veenbodem komen begroeiingen voor met Groot blaasjeskuid (Utricularia vulgaris). Plaatselijk domineert Krabbenscheer (Stratiotes aloides) of Glanzend fonteinkruid (Potamogeton lucens), soorten die eveneens profiteren van de verbeterde waterkwaliteit. Deze begroeiingen van matig voedselrijk, maar niet vervuild water maken onderdeel uit van habitattype 3150. De plassen en sloten vormen tevens het leefgebied van een heel scala aan diersoorten, waarvan Bittervoorn, Kleine modderkruiper, de zoetwaterslak Platte schijfhoren (Anisus vorticulus), de libel Groene glazenmaker (Aeshna viridis) en de Gestreepte waterroofkever (Graphoderus bilineatus) op de Habitatrichtlijn prijken. De waterroofkever is in de Nieuwkoopse Plassen pas in 2003 ontdekt. Hij wordt voornamelijk aangetroffen in het centrale deel van het gebied, aan oevers van een halve tot één meter diepe sloten met een slappe veenbodem en helder, lichtbruin water, waarin de watervegetatie (meestal met Groot blaasjeskruid) weinig ontwikkeld is. De libellenfauna is in de Nieuwkoopse Plassen minder goed ontwikkeld dan in de meeste andere grote laagveenmoerassen, waarschijnlijk als gevolg van minder goede waterkwaliteit. In de komende jaren wordt getracht het doorzicht van het water verder te verbeteren, waarmee de uitgestrekte waterbegroeiingen en de hieraan gekoppelde fauna beter tot ontwikkeling kunnen komen. Bij verlanding van het open water ontstaan kraggen met veenbegroeiingen. In het verleden kwam in het Natura 2000-gebied over een grote oppervlakte trilveen voor (H7140) in de zogenaamde brownmoss fase, een zeer soortenrijk, jong verlandingsstadium met veel slaapmossen, maar hiervan is weinig over. Het voor trilveen kenmerkende Rood schorpioenmos (Scorpidium scorpioides) bijvoorbeeld komt nog slechts op een enkele plek voor, alleen in het centrale gebied van de Nieuwkoopse Plassen, waar de percelen het meest geïsoleerd liggen ten opzichte van het inlaatpunt van voedselrijk Rijnwater. De slootkanten worden hier plaatselijk ingenomen door Galigaanbegroeiingen (H7210), eveneens een relict van meer gebufferde omstandigheden. Andere zeldzame mossen in de resterende trilvenen zijn Reuzenpuntmos (Calliergon giganteum) en Tenger goudmos (Campyliadelphus elodes). Een probleem dat in al onze laagveenmoerassen speelt, is dat als gevolg van de (nog steeds) te slechte waterkwaliteit nauwelijks jonge verlandingsstadia ontstaan, waaruit deze zeer soortenrijke trilvenen zich moeten vormen. Dit centrale deel is ook een gebied waarin relatief veel Groenknolorchis (Liparis loeselii) groeit. Deze soort van de Habitatrichtlijn is vanuit verzuurde percelen teruggedrongen naar de randen van de sloten, waar de bodem minder zuur is. Opvallende andere soorten van dergelijke soortenrijke randzones zijn Moeraslathyrus (Lathyrus palustris), Kleine valeriaan (Valeriana dioica), Veenmosorchis (Hammarbya paludosa), Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa) en Blauwe knoop (Succisa pratensis). In De Haeck komt wel nog redelijk goed ontwikkeld trilveen voor, getuige de soortencombinatie Klein blaasjeskruid (Utricularia minor), Rood schorpioenmos en Groenknolorchis. Waar veel organisch materiaal is opgehoopt, herbergen de oevers van de rietlanden een voedselrijke ruigte met onder meer Moerasmelkdistel (Sonchus palustris). Dergelijke ruigten worden tot habitattype 6430 gerekend.

Door verzuring zijn vrijwel alle trilvenen in de Nieuwkoopse Plassen vervangen door Veenmosrietland, een zuurdere vorm van habitattype 7140, waarin veenmossen domineren. In jonge veenmosrietlanden gaat het om veenmossoorten als Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens), Sparrig veenmos (Sphagnum teres) en Haakveenmos (Sphagnum squarrosum), in oudere stadia domineren Fraai veenmos (Sphagnum fallax) en Gewoon veenmos (Sphagnum palustre). Deze vorm van het habitattype 7140 neemt tegenwoordig verreweg de grootste oppervlakte in van de veenbegroeiingen. In het Veenmosrietland komt op veel plaatsen de fraaie Koningsvaren (Osmunda regalis) voor. Het traditionele rietsnijden is een belangrijke beheersmaatregel om successie van rietland naar bos tegen te gaan. Een onverwachtere soort op enkele percelen op kleiopveenbodems (nabij de Meije) is de Wilde kievitsbloem (Fritillaria mel eagris). In de jaren 1960 bloeiden hier nog duizenden kievitsbloemen, maar tegenwoordig gaat het nog slechts om enkele honderden exemplaren. De soort staat nu in een verzuurd, voedselarm milieu, waarin kieming vrijwel onmogelijk is. Toch bestaan mogelijkheden om met gericht beheer deze sterk bedreigde soort te behouden, bijvoorbeeld door het opbrengen van een dun laagje slootbagger, waarmee de standplaats iets voedselrijker en wat meer gebufferd wordt.

Op de meest zure en droge delen, de oude legakkers in het centrale deel van de Nieuwkoopse Plassen komt Moerasheide voor, een begroeiing met dominantie van Gewone dophei (Erica tetralix) en Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en, als bijzonderheid, veel Rode bosbes (Vaccinium vitisidaea). Deze laagveenvorm van habitattype 4010 ontstaat bij het langdurig maaien van (verder verzurende) veenmosrietlanden. Door het maaien groeit Wilde gagel (Myrica gale) hier niet verder uit dan tot dwergstruik. Dat we te maken hebben met de eerste aanzetten tot hoogveenvorming, blijkt uit de soorten in de moslaag: Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum), Rood veenmos (Sphagnum rubellum), Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum) en de levermossen IJl stompmos (Cladopodiella fluitans) en Gewoon spinragmos (Kurzia pauciflora). De Moerasheide van Nieuwkoop vormt een van de laatste bolwerken van een ernstig bedreigde paddenstoel in ons land, de Veenmosbundelzwam (Pholiota henningsii).

De terrestrische delen van Nieuwkoop bestaan naast de rietlanden voor een groot deel uit halfnatuurlijke (gehooide) graslanden. De grootste oppervlakte wordt ingenomen door Dotterbloemhooilanden (Calthion palustris), die hier plaatselijk zeer soortenrijk zijn. Bijzondere soorten zijn onder meer Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa), Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius) en Moeraskartelblad (Pedicularis palustris). In tegenstelling tot deze hooilanden zijn de in omvang veel geringere blauwgraslanden wel te rekenen tot een habitattype, namelijk type 6410. Blauwgraslanden zijn in het Natura 2000-gebied beperkt tot De Haeck en de hooilanden op onvergraven veen langs de Meije. Aan de noordkant van De Haeck komen hooilanden voor die een mengeling vormen van Blauwgrasland, trilveen en Veenmosrietland. Deze percelen staan onder invloed van kwelwater dat door de Hollandse Kade heen sijpelt vanuit de - hoger gelegen - Nieuwkoopse Plassen. Zeldzame soorten hier zijn Vlozegge (Carex pulicaris), Ronde zegge (Carex diandra) en Knotszegge (Carex buxbaumii). De aanwezigheid van veenmossen als Glanzend veenmos en Gewoon veenmos duidt op verzuring: de trilveensoorten maken ook hier geleidelijk plaats voor soorten van Veenmosrietland. Zuidelijker in de Haeck ligt een perceel waarvan de begroeiing eenduidiger tot Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum) gerekend kan worden. Hier staan Spaanse ruiter (Cirsium palustre), Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Draadzegge (Carex lasiocarpa) en Blauwe zegge (Carex panicea). Deze soortensamenstelling lijkt sterk op die van de schraallanden langs de Meije, waar verder ook nog Blonde zegge (Carex hostiana) als kenmerkende blauwgraslandsoort voorkomt.

De Nieuwkoopse Plassen zijn van oudsher beroemd om hun broedende moerasvogels. Vooral de geheimzinnige Roerdomp en de Woudaap waren talrijk met jaarlijks enkele tientallen broedparen. Tegenwoordig komen ze hooguit nog incidenteel tot broeden. Ook van twee andere zeldzame reigers worden soms broedgevallen gemeld: de Grote zilverreiger en de Kwak. Nog steeds herbergen de Nieuwkoopse Plassen een van de grootste kolonies van de Purperreiger. Jaarlijks worden zo'n 120 nesten geteld; in het verleden waren dat er geregeld rond de 300. Sinds 2004 is het niet meer de grootste kolonie van het land; in dat jaar werd zij voorbijgestreefd door de sterk groeiende kolonie in de Zouweboezem bij Ameide. Ook Blauwe reiger, Aalscholver, Kokmeeuw, Visdief en Zwarte stern hebben grote kolonies, van soms wel duizenden paren. Tussen de kokmeeuwen broeden al jaren zwartkopmeeuwen. Destijds betrof dit de eerste vestiging buiten het Deltagebied. Zangvogels van het moeras zijn eveneens talrijk, zoals Blauwborst, Snor en vooral Rietzanger. In de wintermaanden rusten grote aantallen ganzen en smienten op de plassen en slapen tientallen grote zilverreigers in struweel en moerasbos; bij harde wind zitten ze laag, bij windstil weer halfhoog in de bomen en struiken. Vanuit internationaal oogpunt is de Noordse woelmuis een van de belangrijkste diersoorten in het plassengebied. De populatie is van groot belang, omdat in het gehele Groene Hart nog slechts op een enkele plaats populaties van de soort voorkomen. De 'rattekop' wordt in vrijwel het gehele Natura 2000-gebied aangetroffen. Uitwisseling vindt plaats met twee kleine populaties langs de Grecht, zuidoostelijk van het Natura 2000-gebied, waarbij de tussenliggende graslanden als migratieroutes fungeren.

Wat betreft de vleermuizen zijn uit het gebied rondom de Nieuwkoopse Plassen kraamkolonies bekend van zeven soorten, waaronder de Meervleermuis. Voor deze laatste soort betreft het een van de drie grootste kraamkolonies in Noordwest-Europa. De vleermuizen foerageren op de wateren van het plassengebied. Het lijkt er op dat ook meervleermuizen van verder weg (West-Utrecht) naar Nieuwkoop komen om voedsel te zoeken. Onder de foeragerende vleermuizen is voorts de Laatvlieger goed vertegenwoordigd.

Literatuur

Den Held & den Held 1976; den Held et al. 1992; Mostert & Schreur 1993; van Tweel & Douwes 1998; Vereniging Natuurmonumenten 1998; Berg 2001; van Tweel & Douwes 2002; van Steenis 2003; Cuppen 2005; van der Winden & van der Hut 2006; Gmelig Meyling & Boesveld 2008.

Langs vaarten en petgaten komen plaatselijk ruige vormen van Dotterbloemhooiland (Calthion palustris) voor met soorten als Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius), Gestreepte witbol (Holcus lanatus) en Veldzuring (Rumex acetosa).
De snavelvlieg Rhagio immaculatus is een karakteristieke bewoner van de moerassen van West-Nederland. Daar zijn de vliegen op de bladeren van hoog opgeschoten kruiden te vinden, waar ze jagen op andere insecten.
In veenmosrietlanden en jonge stadia van moerasheiden in de Nieuwkoopse Plassen kunnen varens als de Koningsvaren (Osmunda regalis) een prominente plaats nemen.
Bij verzuring kan in Veenmosrietland een soort als Veenpluis (Eriophorum angustifolium) gaan domineren.
Terug naar boven