Lingegebied en Diefdijk Zuid

Gebiedsnummer
70
GebiedsnaamLingegebied en Diefdijk Zuid
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Gorinchem, Molenlanden, Vijfheerenlanden, West Betuwe
Provincie
Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland
Voortouwnemer
provincie Gelderland
Sitecode HR
NL3004007
Totale oppervlakte in hectare
750
Oppervlakte HR in hectare
750

Kenschets

Het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid omvat een drietal deelgebieden in het Hollands-Gelderse grensgebied ten (noord)oosten en ten zuiden van de stad Leerdam. Het betreft hier terreinen gelegen aan de Linge, langs de Diefdijk en langs de Nieuwe Zuider Lingedijk. De begroeiing van deze terreinen bestaat voornamelijk uit grienden, rietlanden en natte graslanden. Van bijzondere botanische betekenis zijn de tichelterreinen langs de Linge, die deels het karakter van een kalkmoeras hebben. Natte laagten zijn van belang voor vissen, waaronder enkele soorten van de Habitatrichtlijn, en voor de Kamsalamander. Het gebied is tevens van grote ornithologische betekenis.

Landschap

In de Romeinse tijd, toen de Tielerwaard en de Bommelerwaard nog één vrijwel aaneengesloten gebied vormden, was de Linge een belangrijke Rijntak. Na het ontstaan van de Neder-Waal in de Vroege Middeleeuwen kreeg de Linge echter steeds meer het karakter van een zijtak, die bij Tiel van de Waal afsplitste, om ruim dertig kilometer westelijker bij Gorinchem uit te monden in de Merwede. In 1302 werd de Linge bij Tiel afgedamd. Sindsdien functioneert zij strikt genomen niet meer als riviertak, maar als boezemwater. Echt getemd werd de Linge in 1818, toen door de aanleg van het Kanaal van Steenenhoek de samenvloeiing met de Merwede werd verlegd naar de meer benedenstrooms gelegen sluizen van Hardinxveld. Ondanks al deze waterstaatkundige ingrepen weerspiegelt het huidige land schap met dijken, uiterwaarden, doorbraakkolken en tichelterreinen nog steeds het roemrijk verleden van een dynamische rivier. Ook in de bodemgesteldheid is de voormalige rivierinvloed zichtbaar. De hoger gelegen oeverwallen bestaan uit kalkrijke, relatief lichte rivierafzettingen (zavel en lichte klei), de lagere kommen uit zware, kalkarme klei met veen in de ondergrond. In de voormalige tichelterreinen kan deze relatie tussen hoogteligging en textuur evenwel verstoord zijn, zoals in de Put van Bullee bij Acquoy, waar na ontkleiing de zandige afzettingen van een fossiele kronkelwaardrug aan maaiveld kwamen te liggen.

De Diefdijk doorkruist ten noordoosten van Leerdam het tussen Linge en Lek gelegen kleiopveengebied, met inbegrip van enkele daarbinnen gelegen oude stroomruggen. Het is een waterkerende dijk uit de 13de eeuw, aangelegd op de grens van Holland en Gelre in een tijd waarin er van enige samenhang in het bestrijden van wateroverlast nog nauwelijks sprake was. Nadat in 1277 iets westelijker een soortgelijke dwarsdijk (de Zouwedijk) was aangelegd om de Alblasserwaard te beschermen tegen het water uit Vijf heerenlanden, nam in dit laatste gebied de wateroverlast zo sterk toe dat al in 1284 de aanleg van een nieuwe dwarsdijk noodzakelijk werd geacht. Dit werd de Diefdijk, die loopt van Leerdam naar Everdingen en eeuwenlang de Hollandse polders droog hield, uiteraard ten koste van nog meer overlast in het stroomopwaarts gelegen Gelderse gebied. In de loop der tijd werd de dijk een paar keer verhoogd, het laatst in 1587. In de 18de eeuw werd hij opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zowel bij de aanleg als bij de ophoging werd gebruik gemaakt van lokaal materiaal. Hierdoor ontstonden aan weerszijden drassige laagten. Waar de dijk kleiopveengebieden doorsnijdt, is het kleidek in deze laagten aanzienlijk dunner dan op de onvergraven delen. Plaatselijk kwam het veen zelfs op maaiveld te liggen, maar op de meeste plaatsen bleef een dun kleidek gespaard.

Bij doorbraken van de Diefdijk - vooral in de 16de eeuw - ontstonden drie grote doorbraakkolken: de Waai, de Schoonrewoerdse Wiel en het Wiel bij Leerdam. Opvallend is dat de dijkdoorbraken juist daar optraden waar in de ondergrond zandig materiaal van een oude stroomrug aanwezig is.

De Nieuwe Zuider Lingedijk, die zuidelijk van de eigenlijke (Oude) Zuider Lingedijk in een rechte lijn de Tielerwaard doorsnijdt, werd in 1809 aangelegd. Het doel was om bij overstromingen bovenstrooms in de Betuwe zowel de kernen van Asperen en Heukelum, als de naastgelegen Hollandse waarden te beschermen. Hiertoe werd bij Asperen de Linge door middel van sluizen afgesloten en werd het inundatiewater 'achterlangs' de Nieuwe Zuider Lingedijk dwars door de Tielerwaard in de richting van de Merwede geleid. Opnieuw ging de beveiliging van Holland ten koste van de aangrenzende Gelderse gebieden. Ook hier werd gewerkt met lokaal materiaal. Anders dan langs de Diefdijk werd het kleidek echter over grote oppervlakten tot op het onderliggende veen afgegraven. Bij een dijkdoorbraak in 1820 ontstonden verschillende waterplassen, waarin sindsdien weer veenvorming is opgetreden in de vorm van rietkraggen.

Natuurwaarden

Kenmerkend voor dit deel van het Rivierengebied is dat de natuurwaarden grotendeels gekoppeld zijn aan de laagste, veelal door menselijk ingrijpen ontstane terrein- gedeelten. Op de drassige stroken langs de Diefdijk en de Nieuwe Zuider Lingedijk liggen niet alleen bryologisch en ornithologisch belangrijke grienden, maar ook kleine elzenbroekbosjes, moerasruigten, grotezeggenmoerassen en diverse typen water- en verlandingsvegetatie. Langs de Diefdijk zijn tevens verschillende percelen nat, bloemrijk schraalland aanwezig, die overgangen vormen tussen Dotterbloemhooiland (Calthion palustris) en het Vossenstaartverbond (Alopecurion pratensis; H6510). Een kenmerkende soort in deze hooilanden is Trosdravik (Bromus racemosus). Daarnaast zijn diverse graslandpercelen in verschralingsbeheer. Begeleidende soorten zijn onder meer Echte koekoeksbloem (Silene floscuculi), Scherpe zegge (Carex acuta), Tweerijige zegge (Carex disticha) en Gele lis (Iris pseudacorus). In het algemeen lijkt te gelden dat in percelen met een kleidek het verschralingsbeheer succes- rijker is dan in percelen met een bovengrond van veraard veen.

Het in botanisch opzicht meest belangwekkende terrein in het gehele stroomgebied van de Linge vinden we op de rechteroever van het riviertje. Ook dit terrein, de Put van Bullee (ook wel Put van Acquoy geheten, naar het nabijgelegen dorpje), is door afgraving ontstaan. Het ligt net achter de dijk, iets stroomopwaarts van het fort van Asperen en dankt zijn naam aan de vroegere eigenaar. Het gebied was nog tot 1930 in landbouwkundig gebruik. Door kleiwinning in de winter ten behoeve van de baksteenindustrie en - na 1955 - door zandwinning voor een bouwbedrijf werd het maaiveld steeds verder verlaagd en daardoor het terrein steeds natter. In 1957 werd het aangekocht door het Staatsbosbeheer. De huidige vegetatie van het terrein is een zeer orchideeënrijk hooimoeras op vochtig, kalkrijk zand. Het aandeel van grassen is minimaal en er groeien opvallend veel exemplaren van de Moeraswespenorchis (Epipactis palustris). Een bijzondere soort is de Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum), terwijl de bastaard van deze zeldzame soort met Holpijp (Equisetum fluviatile), de Ruwe paardenstaart (Equisetum x trachyodon), heeft hier zijn enige groeiplaats in Nederland heeft. Het hooimoeras in de Put van Bullee behoort tot de associatie Equiseto-Salicetum repentis, een plantengemeenschap die gerekend wordt tot de kalkmoerassen (H7230) en waarvoor de Put van Bullee geldt als de locus classicus geldt. Een tweede voormalig tichelterrein ligt op de linkeroever van de Linge bij Asperen. Anders dan de Put van Bullee is dit terrein buitendijks gelegen en heeft meer het karakter van een bloemrijk grasland. Bonte en Ruwe paardenstaart ontbreken, maar ook dit terrein is opvallend orchideeënrijk, onder andere met Vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata).

Ook de belangrijkste diersoorten zijn in dit Natura 2000-gebied gebonden aan (zeer) natte omstandigheden. In het gebied komen onder andere Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Kamsalamander voor. Voor de eerste drie soorten geldt dat dit deel van het Lingegebied onderdeel vormt van een (veel) groter verspreidingsgebied. De populaties van Bittervoorn en Grote modderkruiper maken in feite deel uit van een grote metapopulatie; bij de Kleine modderkruiper betreft het een lokale maar stabiele populatie. Voor de Kamsalamander is de situatie in het Lingegebied zorgelijk. Het gaat hier om een kwetsbare en geïsoleerde relictpopulatie. De zone ten westen van de Diefdijk is nog steeds een belangrijk voortplantingsgebied. Anders dan in veel andere gebieden komt de soort hier ook in poldersloten voor. Zowel de Diefdijk als de Nieuwe Zuider Lingedijk worden als migratieroute en overwinteringsplaats gebruikt. Door aanleg van poelen langs de Diefdijk wordt getracht de overlevingskansen van de Kamsalamander te vergroten. Het gebied is voorts van grote betekenis voor moerasvogels, met een kolonie purperreigers van een twintigtal nesten en een kolonie blauwe reigers van meer dan honderd nesten.

Literatuur

Schouten 1964; Bannink & Pape 1966; Schipper 1994; Berendsen & Stouthamer 2001; Kerkhof 2002.

De vrouwtjes van de Kamsalamander missen de hoge, getande rugkam die de mannelijke dieren - in de paartijd - zo kenmerkt, maar zijn alleen al door hun lengte toch een opvallende verschijning.
Het kleinschalige rivierenlandschap van de Linge met zijn verscholen poelen en plassen biedt een ideaal leefmilieu aan de Kamsalamander.
Bonte paardenstaart (Equisetum variegatum) is in het rivierengebied een zeldzame verschijning in zandige, kalkrijke terreindelen die doorgaans zijn ontstaan door afgraving. De soort is naamgever van het Equiseto variegati-Salicetum repentis, een associatie die tot het habitattype Alkalisch laagveen wordt gerekend.
Terug naar boven