Natuur langs de grote Nederlandse wateren

Vlakte van de Raan

Gebiedsnummer
163
GebiedsnaamVlakte van de Raan
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Nee
Gemeente
Sluis, Veere, Vlissingen
Provincie
Zeeland, Noordzee
Voortouwnemer
ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Sitecode HR
NL2008003
Totale oppervlakte in hectare
17521
Oppervlakte HR in hectare
17521
Dodemansduim (Alcyonium digitatum) op de bodem van de Klaverbank. Dodemansduim is de enige, in ons land voorkomende vertegenwoordiger van de lederkoralen (Octocorallia) en verwant aan de zachte koralen uit de tropen. Dit koraal bestaat uit een kolonie van kleine, witte poliepen, die allemaal zelfstandig levende organismen zijn. Op de foto zijn de acht geveerde tentakels van de poliepjes te zien. De poliepjes kunnen zich allemaal tegelijk vliegensvlug terugtrekken in het gemeenschappelijke, vleesachtige lijf. Dit lijf is in het begin korstvormend maar als het groter wordt ontstaan vingerachtige uitgroeiingen en later vertakkingen.

Kenschets

Het Natura 2000-gebied Voordelta omhelst het ondiepe zeegedeelte voor de kust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Het is een zeer dynamisch gebied, bestaande uit buitendelta's met geulen en banken. De kustzone is hier relatief voedselrijk en daardoor hoog productief. De Voordelta fungeert als kraamkamer voor diverse vissoorten en als foerageergebied voor visetende trekvogels en schelpdiereters. De zandbanken vormen een rustgebied voor zeehonden. December 2008 is de begrenzing van het gebied zuidwaarts uitgebreid met de Vlakte van Raan, het gedeelte voor de monding van de Westerschelde.

 

Kwallen van het geslacht Cyanea komen algemeen voor in de Noordzeewateren. De taxonomie van dit geslacht staat ter discussie. Volgens sommige zoölogen is slechts sprake van één soort, maar anderen verkiezen een verdere opdeling. In de Noord-Atlantische wateren zouden dan in ieder geval twee soorten voorkomen (Cyanea capillata en Cyanea lamarckii), waarvan de tweede bekend staat als Blauwe haarkwal.

Landschap

De kust van het Deltagebied wordt gekenmerkt door de onderbrekingen met de riviermonden van de Rijn, Maas en Schelde. In de Romeinse tijd lagen de voornaamste mondingen van de Rijn en de Maas en een deel van de Schelde nog ten noorden van Voorne. Door bedijkingen sinds de 11de eeuw zijn deze echter naar het zuiden verplaatst, waarbij de oude mondingen zijn verzand. Door de aanvoer van slib en zand uit de rivieren is hier een 'uitgebouwde kust' ontstaan, waarin zich zandbanken en geulen hebben gevormd. Feitelijk is geen sprake van delta's, maar lopen de rivieren als gevolg van het sterke getij uit in estuaria: min of meer trechtervormige riviermondingen met een geleidelijke overgang van zoet naar zout. In de estuaria heeft zich een stelsel van geulen en banken gevormd, dat zich voortzet tot buiten de kustlijn, de zogenaamde buitendelta. De buitendelta's van Haringvliet, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde worden samen de Voordelta genoemd. De westelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied ligt ongeveer op de 10meterdieptelijn. Aan de landzijde strekt het gebied zich uit tot op de stranden van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. Bij Voorne en Goeree liggen tevens een aantal slikplaten en schorren binnen de begrenzing van het gebied. De Voordelta is een dynamisch gebied dat voortdurend aan veranderingen onderhevig is. De belangrijkste processen die de morfologie bepalen, zijn de golfwerking en het verloop en de sterkte van de getijdenstromen. Het getij is de overheersende factor. De kracht hiervan wordt bepaald door het verschil tussen eb en vloed (oplopend van Hoek van Holland naar Vlissingen) en de grootte van het achterliggende, waterbergende gebied. De omvang van de buitendelta is het kleinst bij het Haringvliet (klein bergingsgebied en klein getijverschil) en het grootst bij de Oosterschelde en Westerschelde. De vorming van banken wordt bepaald door de getijstromen en de hoeveelheid sediment die wordt verplaatst. Op plekken met hoge stroom snelheden ontstaan geulen en op plekken met lage snelheden zandbanken. Bij grotere getijdenwerking worden de geulen dieper en wordt meer zand naar buiten toe, dus zeewaarts verplaatst. Doordat de getijdenstroming overheerst over de golfwerking lopen de banken in de Voordelta parallel aan de richting van de getijden stroming, dus van oost naar west.

Door de aanleg van de Deltawerken zijn de genoemde kustprocessen echter sterk beïnvloed, waarbij zich geleidelijk een nieuw evenwicht aan het vormen is. De hoeveelheid rivierslib die in de Noordzee terecht komt, is sterk afgenomen, evenals de oostwest georiënteerde getijdenstroom. Hierdoor is de invloed van golven sterker geworden en zijn de zeewaartse randen van de banken gaan eroderen. De 10meterdieptelijn is als gevolg hiervan landinwaarts opgeschoven, waarmee de omvang van de Voordelta feitelijk is afgenomen. Het geërodeerde zand is deels in de voormalige getijdengeulen afgezet en deels ook dicht bij land, waar een groter aantal, min of meer parallel aan de kust liggende zandbanken is ontstaan. De aanvoer van zand heeft bij de Kwade Hoek geleid tot een sterke kustaangroei.

Ook de aanleg van het haven- en industriegebied op de Maasvlakte in het begin van de jaren 1960 heeft de Voordelta aanzienlijk beïnvloed. De toekomstige uitbreiding van de Maasvlakte zal opnieuw effect hebben op dit Natura 2000-gebied, doordat een flink areaal aan ondiepe zeebodem zal verdwijnen. In een Planologische Kern beslissing is vastgelegd dat dit verlies gecompenseerd dient te worden door in het Natura 2000-gebied een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen. Dit dient gerealiseerd te worden door bodemberoerende activiteiten in het noordwestelijke deel van de Voordelta te beperken of zelfs geheel uit te sluiten. Ook zullen in dit 'zeereservaat' rustgebieden voor zeehonden en vogels worden ingesteld.

Het Lancetvisje (Branchiostoma lanceolatum) leeft ingegraven in grove, schone zanden. Op het Nederlands Continentaal Plat wordt het diertje vrijwel alleen aangetroffen op de Klaverbank en in het gebied met grove zanden in de Zuidelijke Bocht. Lancetvisjes zijn geen echte visjes: ze behoren tot het subphylum van de Cephalochordata en vormen daarmee een aparte groep binnen de Chordata (gewervelden). Het vijf tot zeven cm lange diertje heeft geen duidelijke kop en wordt gekenmerkt door een soort ruggengraat (de notochord) waaraan spieren zijn bevestigd. Lancetvisjes lijken vermoedelijk op de vroegere stamhouders van de gewervelde dieren.

Natuurwaarden

Als gevolg van de aanvoer van voedingsstoffen met rivierwater en de ondiepte (veel licht) is in de Voordelta de primaire productie relatief hoog. Op de aanwezige zandbanken en droogvallende platen (habitattypen H1110 en H1140, waartoe het overgrote deel van de Voordelta kan worden gerekend) komen hierdoor bijna twee keer zoveel bodemorganismen (benthos) voor qua dichtheid en biomassa dan op plekken van gelijke omvang elders op de Noordzee. Er zijn meer dan 100 soorten die hier ten minste een deel van hun leven op de bodem doorbrengen, waaronder larven van wormen, vissen en kreeftachtigen. Ruim 150 soorten leven permanent in de bodem, waaronder borstelwormen, kleine kreeftachtigen, schelpdieren en stekelhuidigen. De fauna bestaat zowel uit soorten van de open zee als uit estuariene soorten, waarmee de Voordelta een overgangszone vormt. De hoogste dichtheden aan bodemdieren leveren de worm Spiophanes bombyx, de Schelkokerworm (Lanice conchilega) en de Halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata), terwijl tegenwoordig ook het Mesheft (Ensis directus) in grote aantallen en daarmee met hoge biomassa voorkomt. Verder dragen de Zeeklit (Echinocardium cordatum) en zeeanemonen flink bij aan de biomassa in het gebied. De diverse bodemdieren zijn niet homogeen over de Voordelta verdeeld: de soortensamenstelling verschilt per buitendelta met een gradiënt in dichtheden en biomassa van west naar oost. De ondiepe, zandige banken aan de westzijde zijn het minst soortenrijk, als gevolg van de grofkorrelige bodem en de hoge stroomsnelheden. Kenmerkend zijn hier kniksprietkreeftjes (Bathyporeia) en Zandspiering. Dichter bij de kust worden de aantallen hoger, vooral op de overgang van platen naar geulen. Hier is de primaire productie het hoogst, wat gepaard gaat met hogere dichtheden aan vissen, zeesterren, garnalen en krabben. Het brakke en slibrijke gebied voor de Haringvlietsluizen daarentegen is relatief arm aan soorten, waarbij de Rode draadworm (Heteromastus filiformis) domineert. Ook Kokkel (Cerastoderma edule) en Nonnetje (Macoma balthica) hebben hier hoge dichtheden, de laatste vooral in de monding van de Westerschelde. Als we naar vissen kijken, is de gehele Nederlandse kustzone - waar de Voordelta deel van uitmaakt - verreweg het soortenrijkste deel van de Noordzee. Het hoge voedselaanbod en de lage aantallen grote vissen die jagen op jonge vis, maken de kustzone tot een belangrijke kraamkamer. Van soorten als Bot, Tong, Schol, Schar, Griet, Tarbot, Kabeljauw, Wijting en Steenbolk zijn de aantallen juveniele dieren hier bijzonder hoog. Ook de Haring groeit hier op. Daarnaast is de Voordelta, dankzij de ligging bij de monding van de grote rivieren, het belangrijkste zeegebied voor de trekvissen die in de Habitatrichtlijn worden genoemd, zoals Houting, Zeeprik, Zalm en Fint. Het hoge aanbod aan bodemdieren en vissen trekt het hele jaar door grote aantallen vogels. In de winter is de Voordelta van groot belang voor de Zwarte zeeeend. In winter en voorjaar verblijven hier grote aantallen roodkeelduikers. Bij strenge winters fungeert het gebied ook als een uitwijkplaats voor vogels van de zoete wateren, zoals de Fuut. Tijdens het broedseizoen, in het voorjaar en de zomer, zijn weer andere soorten in hoge concentraties aanwezig, waaronder kleine mantelmeeuwen, zilvermeeuwen, grote sterns en visdieven. In de trektijd zijn vooral de intergetijdengebieden van belang, zoals de strandvlakte bij Voorne. Op de zandstranden zijn dan veel strandlopertjes en plevieren te vinden. Het aantal waterzoogdieren in de Voordelta is lager dan in het Waddengebied, maar dankzij de droogliggende banken is wel sprake van een concentratie aan gewone zeehonden. Van hieruit foerageren deze dieren over grote delen van de Noordzee. De Grijze zeehond wordt pas recent met enige regelmaat in het gebied gezien. Ook de Bruinvis wordt met enige regelmaat waargenomen. Behalve de kenmerkende zeehabitats komt aan de rand van de Voordelta (op de aangroeiende slikken bij Voorne) een aantal kwelderhabitats voor. Het gaat hier - net als bij de Kwade Hoek op Goeree - om een jonge kwelder, die gekenmerkt wordt door een relatief hoge soortenrijkdom (weinig verruigd) en een flinke oppervlakte aan pioniervegetatie met Zeekraalsoorten (H1310). Op de stranden van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden worden heel lokaal pionierduintjes aangetroffen, met Biestarwegrasgemeenschappen (H2110) en Helmvegetatie (H2120).

Literatuur

Craeymeersch et al. 1990; Hamerlynck & Craeymeersch 1990; Kuijpers et al. 1990; Craeymeersch et al. 1997; Withagen 2000; Lindeboom et al. 2005; Rijkswaterstaat 2007; Witteveen & Bos 2007.

Terug naar boven