Bekendelle is een bosgebied langs de hier vrij meanderende Boven-Slinge, dat begin negentiende eeuw spontaan bebost is geraakt. Het bos dat in het laaggelegen deel van het gebied ligt, loopt bij hoge waterstanden onder en is beekbegeleidend vogelkers-essenbos. Er zijn overgangen naar het eiken-haagbeukenbos en het wintereiken-beukenbos en naar elzenbroekbos. Het grootste deel van het gebied bestaat uit eiken-beukenbossen en naaldbos, deels met hulst in de ondergroei.
Kenschets
Bekendelle is een klein bosgebied ten zuiden van Winterswijk, gelegen langs de hier vrij meanderende Boven-Slinge. Het is het beste voorbeeld van een beekbegeleidend bos in Oost-Nederland, omdat hier de hele reeks aan beekbegeleidende bostypen aanwezig is.
Landschap
De ondergrond van Het Land van Winterswijk bestaat op veel plaatsen uit slecht waterdoorlatende gronden (Tertiaire kleien en keileem), die zijn bedekt met dunne dekzandpakketten. Doordat het gebied flinke hoogteverschillen kent, heeft het afstromend neerslagwater hier diverse beekdalen gevormd.
In het begin van het Holoceen bevond zich in deze streek vooral bos met op extreem natte plaatsen veen. De bossen hadden een groot waterhoudend vermogen en de beekdalen waren vermoedelijk niet zo diep ingesneden als tegenwoordig. De beken lagen deels aan de randen van plateaus, waar bronnen ontsprongen of waar ze gevoed werden door hoogveen. De Kleine Beek, een van de twee beken in de bovenloop van de Boven-Slinge, ontsprong oorspronkelijk in het Kottense Veen, dat later ontgonnen is. Door de kap van de bossen en het verbeteren van de drainage van landbouwgronden hebben de meeste beekdalen in het Winterswijkse, net als elders in ons land, een geheel ander aanzien gekregen. In de 20ste eeuw vereiste de intensivering van de landbouw een nog snellere waterafvoer, om welke reden diverse beken in de streek zijn rechtgetrokken en voorzien van stuwen en verstevigde oevers. Van het karakteristieke beekmilieu bleef weinig over. De Boven-Slinge is een van de weinige beken die dit lot grotendeels gespaard is gebleven en over zo'n 15 km vrij meandert. Over het gehele traject tot Bredevoort wordt de Boven-Slinge begeleid door bosjes en houtwallen. Langs haar oevers is het in de 19de eeuw ontstane Bekendelle het grootste bosgebied. Het bestaat uit een (tot 200 m brede) strook laaggelegen beekbegeleidend bos, landgoederenbos met veel oude beuken en naaldbos op voormalige heidegrond. Bij pieken in de waterafvoer wordt het laaggelegen bosgebied grotendeels geïnundeerd. Door toestroom van meststoffen vanuit de omliggende landbouwgebieden is het water tegenwoordig veel voedselrijker dan voorheen het geval was.
Natuurwaarden
De meanderende Boven-Slinge heeft in Bekendelle een mozaïek van hoge en lage delen gevormd, waarop een compleet scala aan bostypen wordt aangetroffen. Op de lage delen wordt Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum) aangetroffen. Bijzonderheden in de kruidlaag zijn Schedegeelster (Gagea spathacea), Bospaardestaart (Equisetum sylvaticum), Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), Schaafstro (Equisetum hyemale) en Smalle beukvaren (Phegopteris connectilis). Op lage oeverwallen groeit Essen-Iepenbos (Fraxino-Ulmetum). Opvallend rijk is de struiklaag met onder andere Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Mispel (Mespilus germanica), Wegedoorn (Rhamnus cathartica), Rode Kornoelje (Cornus sanguinea), Spaanse aak (Acer campestre) en Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus). In de kruidlaag vinden we Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum) en Bosgeelster (Gagea lutea), die hier de grootste natuurlijke groeiplaats in ons land heeft. Op de laagste en natste delen, zoals in afgesnoerde meanders, staat elzenbroekbos (Carici elongatae-Alnetum), dat het complex van alluviale bostypen (H91E0) compleet maakt.
De beekbegeleidende bossen bevatten een rijke mosflora op boomvoeten en stamdelen die zo nu en dan overstroomd worden, met onder andere het zeldzame Spatelmos (Homalia trichomanoides). Op hoge oeverwallen wordt Eiken-Haagbeukenbos aangetroffen (Stellario-Carpinetum; H9160), met onder andere Kleine maagdenpalm (Vinca minor), en op nog hogere, drogere delen Wintereiken-Beukenbos (Fago-Quercetum; H9120), met Taxus (Taxus baccata) en in de ondergroei de oudbossoort Sierlijke woudbraam (Rubus pedemontanus).
De vogelwereld spreekt al net zo tot de verbeelding als de vegetatie, met jaarlijks diverse paartjes IJsvogel en Grote gele kwikstaart. Bijzonder rijk is de bosvogelwereld, met vijf soorten spechten (waaronder inmiddels ook de Middelste bonte specht) en een grote dichtheid aan zangvogels, waaronder Fluiter, Vuurgoudhaan en Appelvink. Deze laatste soort is in het lage deel van het bos zeer taltijk: in het vroege voorjaar zijn de onopvallende, maar zeer karakteristieke, tik- en tsiepgeluiden langs de hele beekloop te beluisteren.
De laaglandbeken en beekoevers van het Winterswijkse landschap vormen eveneens een gevarieerd milieu met een rijke fauna. Karakteristieke beeksoorten in Bekendelle zijn de Bosbeekjuffer (Calopterix virgo), die hier een van de grootste populaties in ons land heeft, en de Beekschaatsenrijder (Gerris najas).
Literatuur
Meyer-Drees 1936; Westhoff & de Miranda 1938; van den Brand 1978; Higler 1983; van den Brand 1995; den Ouden et al. 1996; Westhoff 1999.