Mantingerbos

Gebiedsnummer
31
GebiedsnaamMantingerbos
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Midden-Drenthe
Provincie
Drenthe
Voortouwnemer
provincie Drenthe
Sitecode HR
NL2003031
Totale oppervlakte in hectare
46
Oppervlakte HR in hectare
46
Kleine wolfsklauw (Lycopodium tristachyum), hier bij 't Harde op de noordelijke Veluwe, is een kenmerkende soort van het habitattype Stuifzandheiden met struikhei
Aan de rand van het Mantingerbos liggen beemden, waar Natuurmonumenten probeert het oude hagenlandschap te herstellen. In deze Mantingerweiden broedt in het voorjaar de Roodborsttapuit en jaagt 's winters de Blauwe kiekendief.

Kenschets

Het Mantingerbos ligt in Centraal-Drenthe in het beekdal van het Oude Diep. Het is de enige locatie in ons land waarvan met zekerheid bekend is dat er vanaf de prehistorie permanent bos heeft gestaan. Het bos is een voorbeeld van een Hulstbos, waarin Hulst (Ilex aquifolium) plaatselijk domineert en tot forse bomen weet uit te groeien.

De Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus) is een van de meest bedreigde vlindersoorten in ons land. Met ingeklapte vleugels rustend tussen heidestrooisel is dit zandoogje, dat in ons land alleen nog op de zuidelijke Veluwe voorkomt, bijzonder goed gecamoufleerd.
Het Kootwijkerzand is een van de grootste levende stuifzanden van Noordwest-Europa. Door hun omvang worden de zandverstuivingen in ons land ook wel atlantische woestijnen genoemd.

Landschap

Het Natura 2000-gebied omvat behalve het eigenlijke Mantingerbos ook het Thijnsbosje, het Noordlagerbos en de Mantingerweiden, die ten noorden en oosten van het bos liggen. De bodem bestaat uit keileem met daarop beekafzettingen van het Oude Diep, dat op het Drents Plateau ontspringt en zuidwestwaarts afwatert in de richting van Hoogeveen. Archeologische vondsten uit de Late Bronstijd nabij de buurtschap Garminge maken aannemelijk dat in de nabijheid van het Mantingerbos al bijna 3.000 jaar mensen wonen. Het was ongeveer in deze tijd dat mensen het Mantingerbos begonnen te gebruiken, zoals blijkt uit pollenanalyses. Het toenmalige Mantingerbos werd gevormd door Linde (Tilia), Eik (Quercus) en Hazelaar (Corylus avellana), maar ook in die tijd waren er al aanzienlijke hoeveelheden Hulst aanwezig. Door de menselijke invloed verandert het bos van karakter: eerst nemen Beuk (Fagus sylvatica) en Hulst toe en in de Vroege Middeleeuwen is sprake van een open bos, waarin vooral eiken domineren. In de Late Middeleeuwen is het hele bos systematisch geveld, met uitzondering van de Hulst. Sporen hiervan zijn nog te vinden in de zogenaamde zaagsleuven: depressies in het maaiveld die het mogelijk moesten maken de dikke stammen laag af te zagen. Vanaf het moment dat het bosrestant begraasd werd, ging de Hulst het aanzien van het bos bepalen en kreeg het zijn huidige karakter.

Ten noorden van het Mantingerbos ligt een zijdal (een van de brongebieden) van het Oude Diep met madegraslanden, die worden gescheiden door elzensingels. Dit gebied is ooit als landschapsreservaat gespaard in de ruilverkaveling. Een toen wel verkaveld deel van de weiden aan de oost- en zuidzijde van het bos is door aankoop weer aan het reservaat toegevoegd. Hierdoor kan de verdroging van het gebied worden tegengegaan. Gestreefd wordt om een verbindingszone naar het Mantingerveld te realiseren.

Hondsviooltje (Viola canina) en Pijpenstrootje (Molinia caerulea), hier samen in een vochtig heischraal grasland bij Nieuw-Millingen.
Het Speulder- en Sprielderbos is een bosreservaat op de Veluwe met eeuwenoude beuken. Deze bossen staan bekend als mal ebos: de bomen werden niet geoogst omdat de stammen krom en grillig waren. Al enige tijd is in dergelijke bossen het beleid om het dode hout te laten liggen: 'dood hout leeft'. Een karakteristieke paddestoel op beukenhout is de zeldzame Roodgerande houtzwam (Fomitopsis pinicola).
Kleine schorseneer (Scorzonera humilis) is een zeer zeldzame soort van droge heiden en heischrale graslanden. De meeste van het kleine aantal vindplaatsen in ons land liggen op de Veluwe. Hier ook werd de soort in 1872 voor het eerst in Nederland ontdekt.

Natuurwaarden

Het Mantingerbos en het hier aan grenzende Thijnsbosje bestaan grotendeels uit Wintereiken-Beukenbos (FagoQuercetum; verbond Quercion roboris) met plaatselijk overgangen naar Eiken-Haagbeukenbos (Carpinion betuli). In de boomlaag vallen vooral de grote Hulstbomen op, waarvan enkele meer dan 150 jaar oud zijn. Het betreft dan ook een uiterst fraaie vorm van het habitattype Beukeneikenbossen met hulst (H9120). Naast Hulst domineert Zomereik (Quercus robur). Van de eens zo dominante Beuk zijn nu nog slechts drie oude exemplaren aanwezig, die in een deplorabele staat verkeren. Het bos is opvallend structuurrijk met veel dood materiaal. De ondergroei bestaat uit bosrelictsoorten, zoals Dalkruid (Maianthemum bifolium), Ruige veldbies (Luzula pilosa), Lelietjevandalen (Convallaria majalis), Gewone salomonszegel (Polygonatum multiflorum), Grote muur (Stellaria holostea), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella) en Zevenster (Trientalis europaea). Vroeger zijn in het Thijnsbosje ook Eenbes (Paris quadrifolia) en Kranssalomonszegel (Polygonatum verticillatum) gevonden; voor de laatste was dit de enige groeiplaats in ons land buiten het gebied rond Vaals (Zuid-Limburg). Aan de randen van het bos valt de rijkdom aan bramen op, waaronder de bosrelictsoorten Sierlijke woudbraam (Rubus pedemontanus), Fijne tandbraam (Rubus mucronulatus) en Witte dwergbraam (Rubus arrhenii). Vooral op de oude Hulstbomen groeien diverse zeldzame epifytische korstmossen, zoals Gewoon schriftmos (Graphis scripta) en Kleine runenkorst (Arthothelium ruanum), die verder voornamelijk zijn te vinden in de Veluwse malebossen. In het Mantingerbos werd in de eerste helft van de twintigste eeuw het Geribd bolslakje (Spermodea lamellata) gevonden, de enige vindplaats ooit in ons land. Dit is een bodembewonend slakje dat leeft onder strooisel van loofbomen in oude bosrestanten.

Vanwege zijn uiterlijk wordt dit kleine slakje ook wel Bijenkorfje genoemd. Na 1952 is het - ondanks gericht zoeken - nooit meer teruggevonden.

Het Noordlagerbos bestaat voornamelijk uit Berken-Eikenbos (Betulo-Quercetum roboris), dat op lemige bodems eveneens tot habitattype 9120 wordt gerekend, met plaatselijk veel Blauwe bosbes ( Vaccinium myrtillus) en Kussentjesmos (Leucobryum glaucum). Als bijzonderheid komt hier Grote veldbies (Luzula sylvatica) voor.

De Mantingerweiden werden, nadat ze uit de agrarische productie werden gehaald, een tijdlang integraal begraasd, maar recent is besloten opnieuw een traditioneel hooilandbeheer in te voeren. Karakteristieke soorten voor de natte graslanden zijn Gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris), hier in een merkwaardige kruipende en op de knopen wortelende vorm), Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Holpijp (Equisetum fluviatile) en Echte koekoeksbloem (Silene floscuculi). De verwachting is dat deze soorten bij het hooilandbeheer weer zullen toenemen.

De Gele knolamaniet (Amanita citrina) is een betrekkelijk algemene paddenstoel van loofbossen en gemengde bossen, die anders dan diverse soortsverwanten, waaronder de dodelijke Groene knolamaniet (Amanita phalloides), nauwelijks giftig is.

Literatuur

Beijerinck 1956; Stockmarr 1975; Gittenberger et al. 1984; Haveman 1989; den Ouden 1998.

Het Speulder- en Sprielderbos is een bosreservaat op de Veluwe met eeuwenoude beuken. Deze bossen staan bekend als mal ebos: de bomen werden niet geoogst omdat de stammen krom en grillig waren. Al enige tijd is in dergelijke bossen het beleid om het dode hout te laten liggen: 'dood hout leeft'. Een karakteristieke paddestoel op beukenhout is de zeldzame Roodgerande houtzwam (Fomitopsis pinicola).
Het mannetje van het Schavertje (Stenobothrus stigmaticus) maakt een zacht, schavend geluid als lokzang voor de wijfjes. Het is een kenmerkende soort van droge heidegebieden, waar ze in heischrale vegetatie leeft. De eieren worden ondiep afgezet, in het strooisel of de bovenste bodemlaag, wat deze sprinkhaan gevoelig maakt voor plaggen. De soort wordt in Nederland het meest aangetroffen in het noorden en midden.
Het Oud Reemsterzand op de Veluwe is een van de weinige gebieden in ons land waar de Wrattenbijter (Decticus verrucivoris) nog is aan te treffen. De achteruitgang van deze soort is net als bij veel andere soorten van warme, droge heidevelden te wijten uit biotoopvernietiging, versnippering en verandering van de vegetatiestructuur.
Op het Kootwijkerzand zijn de duintoppen plaatselijk begroeid met Grove den (Pinus sylvestris).
Terug naar boven