Het Lieftinghsbroek is een loofbos op de dalflank van het riviertje de Ruiten Aa. Het bos behoort tot het eiken-haagbeukenbos, beuken-eikenbos en broekbos. De ondergroei is met name in de natte delen rijk ontwikkeld. Plaatselijk wordt de struiklaag gedomineerd door hulst.
Kenschets
Het Lieftinghsbroek is een klein loofbos met een oude kern in het dal van de Ruiten Aa in de gemeente Vlagtwedde in Westerwolde. Het bosgebied is het noordelijkste element van de oude loofbossen in Zuid-Groningen, die hun zwaartepunt in de omgeving van Ter Apel hebben. De dominante boomsoort is Zomereik (Quercus robur). Het gebied is geselecteerd vanwege het voorkomen van oud, goed ontwikkeld Wintereiken-Beukenbos.
Landschap
Westerwolde wordt gevormd door een noordzuid lopende dekzandrug die ligt ingeklemd tussen het veengebied in het Hunzedal aan de westkant en het Bourtanger Moor aan de oostkant. Centraal over deze dekzandrug stroomt de Ruiten Aa. Dit is een klein riviertje dat zijn oorsprong vindt in het Zwarte Meer, een meerstal in het Bargerveen. Ongeveer twee kilometer ten zuiden van Vlagtwedde ligt op de westelijke dalflank van dit riviertje het Lieftinghsbroek. Deze locatie wordt gekenmerkt door grote verschillen in bodem en een sterke hydrologische dynamiek. Bijzonder is dat vrijwel geen bodembewerking heeft plaatsgevonden; slechts hier en daar zijn kleine leemputten gegraven. Westerwolde kent een lange bewoningsgeschiedenis, maar er is slechts weinig bekend over de historie van het Lieftinghsbroek. Een klein deel van het bos dateert al van voor 1800, maar pas na 1900 kreeg het zijn huidige omvang. Plaatselijk is hakhoutbeheer gepleegd, maar sinds 1928 vindt spontane bosontwikkeling plaats. Het bos is eeuwenlang in bezit geweest van de familie Liefstingh, die het in 1937 verkocht aan Natuurmonumenten. In de omgeving van het Lieftinghsbroek vindt intensieve akkerbouw plaats, hier mogelijk gemaakt door de ontwatering die tot stand kwam in de ruilverkaveling van de jaren 1960. Inmiddels is aan de verdroogde omstandigheden een en ander gedaan. Het Natura 2000-gebied wordt tegenwoordig geheel omringd door natuurgebied, waar hydrologische en inrichtingsmaatregelen genomen worden. Aan de noordoostkant zijn die gericht op herstel van het historische beekdallandschap, aan de zuidwestkant op vernatting en herstel van de oorspronkelijke natte heidevegetatie van het Ellersinghuiserveld. De maatregelen moeten verdere verdroging en eutrofiëring voorkomen, maar in hoeverre ze toereikend zijn om de karakteristieke hydrologische dynamiek van het gebied te herstellen is nog onduidelijk.
Natuurwaarden
Het grootste deel van het Lieftinghsbroek bestaat uit Wintereiken-Beukenbos (Fago-Quercetum; H9120). Binnen de boswal, die nog gedeeltelijk in het terrein zichtbaar is en die de buitengrens van het oude bos markeert zoals die in 1829 bestond, is dit bostype optimaal ontwikkeld, met soorten als Grote muur (Stellaria holostea), Bosgierstgras (Miium effusum), Dalkruid (Maianthemum bifolium), Ruige veldbies (Luzula piosa), Adelaarsvaren (Pteridium aquiinum) en Witte klaverzuring (Oxalis acetosella). Een typische braam van dit bosgedeelte, die in ons land alleen voorkomt in het Drents floradistrict, is de Witte grondbraam (Rubus arrhenii). Het bos buiten de boswal heeft een akkervoorgeschiedenis, en dit is goed herkenbaar aan de soortensamenstelling: naast een aantal soorten van het Wintereiken-Beukenbos komen hier ook Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Gladde witbol (Holcus mollis), Framboos (Rubus idaeus) en Rode contrastbraam (Rubus glandithyrsos) voor. Naarmate het bos ouder wordt, neemt Hulst (Ilex aquifolium) toe. Plaatselijk domineert deze soort nu in de struiklaag en hier en daar reikt ze zelfs tot in de boomlaag.
Op rijkere plaatsen is een fragmentair ontwikkeld Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160) aanwezig, met soorten als Bosanemoon (Anemone nemorosa) en Hazelaar (Corylus avellana). Nattere plaatsen worden ingenomen door elzenbroekbos met Elzenzegge (Carex elongata), Moerasvaren (Thelypteris palustris) en diverse veenmossoorten, zoals Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum) en Gewoon veenmos (Sphagnum palustre). Tussen 1950 en 1985 zijn veel mossoorten van natte omstandigheden uit de ondergroei verdwenen, zodat in 1985 geen veenmossen meer werden gevonden in het elzenbroek van het Lieftinghsbroek. In 1995 werden echter weer flinke kussens van de genoemde soorten aangetroffen. Waarschijnlijk is de toenemende regenwaterinvloed, het gevolg van hydrologische isolatie van de omgeving, van betekenis voor het herstel van de veenmosflora in het gebied. In slenken in het elzenbroekbos staan Holpijp (Equisetum fluviatile) en Pluimzegge (Carex paniculata). Van oudsher broeden in het Lieftinghsbroek vogels van oude loofbossen, zoals Glanskop, Boomklever en Appelvink. Door de geïsoleerde ligging zijn deze soorten echter niet elk jaar aanwezig.
Het Natura 2000-gebied omvat ook enkele graslandpercelen, die vroeger een blauwgraslandvegetatie (Cirsio dissectiMolinietum; H6410) droegen, met soorten als Blauwe knoop (Succisa pratensis), Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), Blauwe zegge (Carex panicea) en Moerasviooltje (Viola palustris). De huidige soortensamenstelling, waarin nog enkele van deze soorten resteren, is te beschouwen als een vorm van heischraal grasland (H6230).
Literatuur
STIBOKA 1980; Bijlsma et al. 1998; van Dort & den Ouden 1998.