De Rottige Meenthe & Brandemeer zijn een laagveenverlandingsgebied dat de noordelijke voortzetting vormt van de laagvenen van Noordwest-Overijssel. Naast de Weerribben en De Wieden is dit het belangrijkste gebied in Nederland is voor de grote vuurvlinder. Jonge verlanding komt goed op gang.
Kenschets
De Rottige Meenthe en Brandemeer vormen in Zuid-Friesland de uitloper van de beroemde laagveengebieden Wieden en Weerribben. Evenals deze Overijsselse gebieden betreft het een verveend moerasgebied. Het gebied is ge legen tussen de beekdalen van Linde en Tjonger. Dankzij de goede waterkwaliteit komen hier tal van kenmerkende laagveenbegroeiingen en bijbehorende soorten voor, waaronder momenteel de enige Friese locatie met trilveen. De Rottige Meenthe maakt onderdeel uit van het zo beperkte leefgebied van de Grote vuurvlinder (Lycaena dispar). Het Natura 2000-gebied vormt een belangrijke schakel tussen de Overijsselse moerassen, de laagveengebieden van Midden-Friesland en de Friese beekdalen.
Landschap
De naam Rottige Meenthe duidt erop dat we hier in het verleden te maken hadden met gemeenschappelijke weidegronden die weinig geschikt waren om op te boeren. In de 19de eeuw werd dit weinig toegankelijke moerasgebied grootschalig verveend, waarna een landschap van petgaten en legakkers overbleef, met plaatselijk grotere plassen. Ook het noordelijker gelegen Brandemeer, in de polder Oldelamer, vertoont een dergelijk patroon. Dit terrein aan de benedenloop van de Tjonger heeft zijn naam waarschijnlijk te danken aan een grote veenbrand die hier in het verleden heeft gewoed. De beide deelgebieden worden gescheiden door de Helomavaart. Dit afvoerkanaal werd in jaren 1920 verbreed en verdiept om de Linde te ontlasten, die steeds meer water kreeg te verwerken door de ontginning van hoogveengebieden aan de bovenloop. Het Staatsbosbeheer deed in de Rottige Meenthe in de jaren 1950 zijn eerste aankopen, gericht op de bescherming van de Otter en de Grote vuurvlinder. Tegenwoordig gaat het om een meer dan 1.000 ha groot natuurgebied, dat nog steeds wordt uitgebreid. Binnen de Ecologische Hoofdstructuur wordt gestreefd naar een goede verbinding met de Weerribben en een aansluiting op de laagveengebieden van Midden-Friesland.
In de periode 1996-2000 is in de Rottige Meenthe en het Brandemeer hard gewerkt aan herstel van de kenmerkende laagveenbiotopen. Doordat het gebied hoger ligt dan de omringende polders, vindt wegzijging van water plaats. Dit wordt gecompenseerd door boezemwater en beekwater van Tjonger en Linde in te laten. De waterkwaliteit wordt sterk verbeterd door het ingelaten water via een kilometers lang stelsel van sloten naar het centrum van de gebieden te leiden. Dankzij een eigen waterhuishouding kan tevens het peil meer natuurlijk worden gemaakt: het water staat nu 's winters circa 20 centimeter hoger dan in de zomer. Met het oog op jonge verlandingsstadia is een aantal nieuwe petgaten gegraven. Een kleinschalig beheer van rietsnijden en maaien zorgt dat het gebied een fraaie afwisseling van biotopen heeft, waarmee het doet denken aan een kleine variant van de Weerribben.
Natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarden van het gebied bevinden zich in de kern van de Rottige Meenthe, die het verste weg ligt van het inlaatpunt van boezemwater. Hier ligt een netwerk van kleine slootjes, waardoor over een grote oppervlakte een contactzone aanwezig is tussen basenrijk oppervlaktewater en zuur regenwater. Dit is het milieu van het zeldzame trilveen, de associatie Scorpidio-Caricetum diandrae (H7140). In drassige delen dicht langs de sloten domineert plaatselijke Rood schorpioenmos (Scorpidium scorpioides) en worden kenmerkende soorten aangetroffen als Groenknolorchis (Liparis loeselii), Ronde zegge (Carex diandra), Reuzenpuntmos (Calliergon giganteum), Groen schorpioenmos (Scorpidium cossonii) en Echt vetmos (Aneura pinguis). Ook treden hier zeldzame veenmossen van relatief basenrijke condities op, zoals Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens), Sparrig veenmos (Sphagnum teres) en Trilveenveenmos (Sphagnum contortum). Hoewel de oppervlakte aan trilveen in de Rottige Meenthe aanzienlijk kleiner is dan in de Wieden en Weerribben, betreft het toch een zeer belangrijke locatie. Het gaat immers om de enige actuele Friese vindplaats van deze associatie, die in Nederland en heel Europa sterk bedreigd is.
Het herstel van de waterkwaliteit blijkt voorts uit begroeiingen met Krabbenscheer (Stratiotes aloides), die over een grote oppervlakte voorkomen, samen met de daarbij behorende libel Groene glazenmaker (Aeshna viridis). Velden met Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) en Kikkerbeet (Hydrocharis morsusrana) behoren tot hetzelfde habitattype (H3150). Een enkel slootje is zelfs begroeid met het kranswier Buigzaam glanswier (Nitella flexiis), zodat lokaal sprake is van het habitattype 3140. Dankzij de verbeterde waterkwaliteit zijn inmiddels ook in de Brandemeer de eerste aanzetten te zien van het ontstaan van trilveen en Krabbenscheervegetatie.
Een andere belangrijke natuurwaarde vormen de uitgestrekte veenmosrietlanden in het gebied (associatie Pallavicinio-Sphagnetum, eveneens gerekend tot H7140). Kenmerkend voor dit begroeiingstype is de combinatie van ijl Riet (Phragmites australis) en een dikke mat van veenmossen. Deze mat bestaat hier voornamelijk uit Gewoon veenmos (Sphagnum palustre). In de veenmosrietlanden groeien soorten als Moerasvaren (Thelypteris palustris), Paddenrus (Juncus subnodulosus), Wateraardbei (Comarum palustre), Moerasviooltje (Viola palustris) en Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), en hier en daar zeldzame mossoorten van relatief basenrijke omstandigheden, zoals Hartbladig puntmos (Calliergon cordifolium), Goudsikkelmos (Drepanocladus polygamus) en Lippenmos (Chiloscyphus polyanthos). Het Veenmosrietland is tevens het leefgebied van de Grote vuurvlinder, waarvan in zowel de Rottige Meenthe als het Brandemeer een kleine populatie voorkomt. Ook de sterk bedreigde Zilveren maan (Boloria selene) weet zich hier te handhaven, dankzij de vele moerasviooltjes.
In botanisch opzicht is verder het Blauwgrasland (H6410) van betekenis, dat voorkomt op legakkers. In de Rottige Meenthe beslaat dit type slechts een kleine oppervlakte, met als meest opvallende soort de Spaanse ruiter (Cirsium dissectum). De moslaag wordt hier vrijwel geheel ingenomen door Gewoon veenmos, zodat we duidelijk te maken hebben met een zure vorm van het habitattype. In de Brandemeer komt een aanzienlijk grotere hoeveelheid Blauwgrasland voor, helaas echter buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Dit habitattype kent in Friesland al met al nog een relatief groot aantal, zij het merendeels kleine vindplaatsen. Net als op veel plaatsen in de provincie is het Blauwgrasland hier gemiddeld wat minder soortenrijk dan elders in het land.
Buiten de kern van het gebied liggen veel graslandpercelen die van belang zijn voor weidevogels, en voorts diverse hooilanden met als bijzonderheid onder meer Noordse zegge (Carex aquatilis), rietlanden met een typische laagveensoort als Grote boterbloem (Ranunculus lingua) en strooiselruigten (H6430), met Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris) als een van de kenmerkende soorten. Moerasbosjes met berken vormen fragmentaire voorkomens van het habitattype 91D0.
De uitbreiding van het aantal petgaten leidde ertoe dat er in het gebied een aanzienlijke oppervlakte plasdras moeras is bijgekomen. Dit heeft een positief effect gehad op de aanwezige moerasvogels. Jaarlijks broeden weer diverse paren Roerdomp en er is een kolonie aalscholvers van honderden paren gevestigd. Ook het Porseleinhoen is in recente jaren weer gehoord. Ooievaars van het buitenstation bij Spanga zoeken hun voedsel vaak in het gebied. In de winter wordt het gebied door ganzen, eenden en zwanen bezocht, onder meer door Kleine zwaan, Kolgans, Grauwe gans en Brandgans.
De Otter, een van de redenen om het gebied destijds aan te kopen, wist na het uitzetten van een eerste groep dieren in 2002 en 2003 de Rottige Meenthe nog niet te bereiken (vanuit de Wieden en Weerribben), maar lijkt zich inmiddels wel te hebben gevestigd na het uitzetten van een tweede groep in de periode 2004-2007 (onder andere in het gebied zelf). Sinds kort zijn gebiedsdekkend volwassen en bijnavolwassen dieren aanwezig in - van noord naar zuid - de Lindevallei, de Rottige Meenthe, de Weerribben, de Wieden en de Oldematen. In de winter van 2007-2008 was het totale aantal otters toegenomen tot 35, dit ondanks aanzienlijke verliezen door het verkeer.
Literatuur
Kolkman & Altenburg 1995; van Gelderen 2002; Weeda 2002; Kleefstra 2007; Lammertsma et al. 2008.