De Noor is de naam van een klein beekje in het zuidwesten van het Mergelland, dat in zuidelijke richting naar België stroomt en even voorbij de grens in de Voer uitmondt. In de Noorbeemden ontspringen meer dan twintig bronnen. In het beekdal komen een aantal natte en droge bosgemeenschappen voor, waaronder diverse soorten elzen- en essenbossen (bronnetjesbos) in de lagere delen van het dal en eiken-haagbeukenbossen hoger op de helling. Tussen de bossen liggen kleinschalige landbouwgronden met plaatselijk soortenrijke natte hooilanden. De noordelijke helling is rijk aan heggen, holle wegen, hoogstamboomgaarden en struikgraften, met daartussen soortenrijke graslanden. In het Hoogbos komt soortenrijk, goed ontwikkeld eiken-haagbeukenbos voor, dat doorloopt in het Belgische deel van het gebied. Het Hoogbos is doorsneden door drie oude, beboste holle wegen en heeft uitlopers in een aantal grubben. Ook hier liggen enkele soortenrijke, kalkrijke graslandjes op de helling.
Kenschets
De Noor is een beek in het zuidwesten van het Mergelland, die in zuidelijke richting naar België stroomt en, even voorbij de grens, in de Voer uitmondt, een zijrivier van de Maas. Het beekdal is van belang voor een aantal natte en droge bosgemeenschappen, waaronder diverse elzen- en essenbossen in de lagere delen van het dal en Eiken-Haagbeukenbossen hoger op de helling. De bossen wisselen af met kleinschalige landbouwgronden en drassige hooilanden, die plaatselijk bijzonder soortenrijk zijn. Iets noordelijker, bij Mheer, ligt het deelgebied Hoogbos, met graslanden en grubben, die van belang zijn voor het Vliegend hert (Lucanus cervus).
Landschap
Naast het dal van de Geleen in het noorden van Zuid-Limburg en dat van de Geul (in het midden en zuidoosten van het Mergelland) vormt de Noor een derde, zelfstandig stroomgebied in het zuiden van ons land. Dit riviertje heeft in de terrasgronden van het Plateau van Margraten een diep erosiedal weten uit te slijten dat asymmetrisch van opbouw is: de noordhellingen zijn aanzienlijk steiler dan de glooiende zuidflanken. De ondergrond van het gebied bestaat uit Gulpense kalksteen, die plaatselijk is bedekt met zandige grinden en löss. Zoals de meeste beekdalgronden in Zuid-Limburg heeft het Noordal een complexe bodemopbouw. De dalbodem wordt gevormd door een opmerkelijk dik pakket colluvium met gleyverschijnselen tussen de 40 en 120 cm beneden het maaiveld. Deze duiden op sterk wisselende grondwaterstanden. De Noor zelf wordt gekenmerkt door grote stroomsnelheden en een hoog zuurstofgehalte. Op zijn loop door bos en beemden wordt hij gevoed door talloze bronnen en bronnetjes die op de dalflanken ontspringen. De oorsprong van de beek ligt aan de noordkant van het pittoreske dorp Noorbeek en staat bekend als de Brigidabron.
Anders dan de grotere stroomdalen van de Geleen en de Geul is het stroomgebied van de Noor minder onderhevig geweest aan ruilverkavelingen en andere landschappelijke aantastingen. De ligging nabij de Belgische grens, met de steeds weer oplaaiende taalstrijd in de belendende Voerstreek, maakte de streek in het verleden ook weinig aantrekkelijk voor economische investeringen. Nog steeds bezit het gebied een intimiteit die nog maar op weinig plekken in ons land wordt aangetroffen. Over de grens in België vindt het natuurgebied een vervolg in het domein Altenbroek, dat eveneens is aangemeld als Natura 2000-gebied. Door zijn geringe afmetingen is het beekdal hydrologisch betrekkelijk gemakkelijk te beheersen, voor zover andere belangen die van natuur niet doorkruisen. Om die reden probeert de Vereniging Natuurmonumenten, in nauwe samenwerking met haar Belgische partners van de Vereniging Natuurreservaten, zoveel mogelijk gronden in het dal te verwerven om sturing op landschapsschaal mogelijk te maken.
Natuurwaarden
De Vochtige alluviale bossen (H91E0) behoren grotendeels tot de bronbossen van het Carici remotae-Fraxinetum met in de boomlaag naast Zwarte els (Alnus glutinosa) en Es (Fraxi nus excelsior) plaatselijk Grauwe els (Alnus incana). In de ondergroei is veel Reuzenpaardenstaart (Equisetum telmateia) en Bittere veldkers (Cardamine amara), maar ook ruigteplanten zoals Grote brandnetel (Urtica dioica). De diepe ligging van de Noor, waardoor het kwelwater op veel plaatsen niet aan de oppervlakte komt, is hier ongetwijfeld debet aan. Iets verder van de beek bevindt zich Vogelkers-Essenbos (Pruno-Fraxinetum), met een rijk ontwikkelde struiklaag met soorten als Tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata), Rode kornoelje (Cornus sanguinea), Gelderse roos (Viburnum opulus) en veel Hazelaar (Corylus avellana).
In de kruidlaag zijn onder andere Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Eenbes (Paris quadrifolia) en Gevlekte aronskelk (Arum maculatum) aanwezig.
De kalkrijke bronnen in het bosgebied zijn een voorbeeld van het zeldzame habitattype 7220, met soorten als Geveerd diknerfmos (Palustriella commutata), Gewoon diknerfmos (Cratoneuron filicinum) en Beekdikkopmos (Brachythe cium rivulare). In het bronwater leven zeldzame dieren als de Bronplatworm (Crenobia alpina).
Het besloten karakter van het gebied komt tot uitdrukking in een rijke avifauna, met vogels van vochtige bossen en bosranden, zoals Wielewaal, Matkop, Bosrietzanger en Spotvogel. Langs de beken is de Grote gele kwikstaart te vinden.
Het deelgebied Hoogbos bestaat uit het gelijknamige bosgebied en een aantal percelen grasland die worden doorsneden door grubben. Dit mozaïek is van belang voor diverse diersoorten, waaronder de Das, Boommarter, Hermelijn en het Vliegend hert. In de buurt van de bronnen, poelen, bosranden en graften leven diverse amfibieën en reptielen, waaronder Vroedmeesterpad en Levendbarende hagedis.
De graslanden zijn plaatselijk rijk aan wasplaten, aan schrale graslanden gebonden paddenstoelen van de geslachten Camarophyllus en Hygrocybe. De grubben, in het bijzonder de meest oostelijk gelegen, herbergen goed ontwikkeld Eiken-Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum; H9160). Op de steile wanden groeit plaatselijk de zeldzame Stijve naaldvaren (Polystichum aculeatum), terwijl aan de voet van het Hoogbos Gele anemoon (Anemone ranunculoides) een opvallende soort is. De grubben waren in het verleden in gebruik als holle wegen die vanaf het plateau van Snouwenberg in de richting van Mheer voerden, maar na de uitvoering van een ruilverkaveling op het plateau zijn ze alle - op één na - als het ware onthoofd.
Het beekdal is, behalve voor bossen, van grote betekenis voor het behoud van beekdalhooilanden (Calthion palustris), die hier een goede weerslag vormen van het kleinschalige, historische landgebruik. De aanwezige voorbeelden van het Angelico-Cirsietum oleracei behoren tot de beste die we in ons land hebben, maar dreigen door ontoereikend beheer teloor te gaan. De in ons land zeldzame begroeiingen van deze associatie, die is gebonden aan kwel van kalkrijk grondwater, zijn opmerkelijk rijk aan planten die te boek staan als bosplanten, zoals Slanke sleutelbloem en Bosanemoon (Anemone nemorosa). Deze soorten profiteren van de gunstige lichtcondities in de gehooide graslanden, die dan ook zo kaal mogelijk de winter in moeten gaan. Daarnaast speelt de hoge luchtvochtigheid een belangrijke rol, die in dergelijke door kwelwater gevoede beekdalen relatief hoog is. Naast de genoemde bosplanten groeien hier onder meer Veldrus (Juncus acutiflorus), Moerasstreepzaad (Crepis paludosa), Brede orchis (Dactylorhiza majalis subsp. majalis), Rietorchis (Dactylorhiza majalis subsp. praetermissa; momenteel de enige plek in Zuid-Limburg) en Knolsteenbreek (Saxifraga granulata). Hoge bedekkingen bereiken soorten als Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en Lidrus (Equisetum palustre); de laatste staat bekend onder de naam roobol en maakt het hooi voor het vee ongenietbaar. De drassige omstandigheden in het beekdal zorgen ervoor dat het gesneden gras moeilijk is af te voeren. Dit wordt aan de rand van de percelen op hopen gedeponeerd, waarvan dan weer een soort als de Hazelworm weet te profiteren, die deze hooibergen als rustplaats gebruikt.
In een aantal graslandpercelen bevinden zich bronbeekjes, evenwijdig aan de Noor, die deels zijn begroeid met verlandingsgemeenschappen van het Api etum nodiflori. Naast de naamgevende soort Groot moerasscherm (Apium nodiflorum) groeien hier onder meer Geoord helmkruid (Scrophularia auriculata) en Beekpunge (Veronica beccabunga). In de moslaag wordt Gewoon diknerfmos aangetroffen. In beweide omgeving vinden deze Moerasschermbegroeiingen een pendant in het Glycerietum plicatae, een laag blijvende verlandingsgemeenschap waarin de naamgevende soort, Stomp vlotgras (Glyceria notata), samen met andere kruipers zoals Fioringras (Agrostis stolonifera) en Kruipende boterbloem (Ranunculus repens) de boventoon voert.
De beschaduwde, steile oevers van de beek zelf zijn plaatselijk begroeid met soortenrijke levermosbegroeiingen van het Pellio-Conocephaletum, waarin behalve Kegelmos (Conocephalum conicum) ook Gewone pellia (Pellia epiphylla), Halvemaantjesmos (Lunularia cruciata) en Rood sterrenmos (Mnium marginatum) voorkomen.
Literatuur
Ouden 1995; Schaminée 1996; Smit et al. 2005; van Gennip et al. 2006.