De Kunderberg ligt op de flank van het Plateau van Ubachsberg. Het plateau ligt op de Kunrader breuk en heeft daardoor steile randen en dagzomend kalkgesteente. Op de hellingen komen soortenrijke kalkgraslanden, met veel orchideeën, kalkbossen, met struweel begroeide graften en holle wegen voor. Op een aantal plaatsen liggen oude kalksteengroeves. De Putberg bestaat grotendeels uit oud eiken-haagbeukenbos en in het bos is een bron aanwezig.
Kenschets
De Kunderberg omvat een reeks hellingen op de noordelijke flanken van het Plateau van Ubachsberg, dat verder wordt beheerst door grootschalige akkerbouw. Behalve de Kunderberg zelf betreft dit de Welterberg, Gulickerberg, Schelsberg, Putberg en Keverberg. Op deze hellingen komen diverse vormen kalkgrasland voor, met een grote botanische en faunistische rijkdom, in wisseling met holle wegen, kalkbossen en kalkakkers.
Landschap
Het in het noordoosten van het Mergelland gelegen Plateau van Ubachsberg wordt aan alle zijden begrensd door belangrijke natuurgebieden. Aan de noord- en noordoostzijde betreft dit, op slechts enkele kilometers van de stad Heerlen, een reeks hellingen die als het ware oprijzen uit het dal van de Retersbeek en de Geleenbeek. Centraal op het met löss bedekte plateau ligt het dorp Ubachsberg en even ten zuiden hiervan het kleinere Trintelen met zijn opvallende molen. Deze markeert de hoogste delen van het plateau, ongeveer 200 meter boven zeeniveau.
De afzonderlijke terreindelen van het Natura 2000-gebied Kunderberg hebben ieder hun eigen karakteristiek en geschiedenis. De meest noordelijk gelegen dalflank, de feitelijke Kunderberg, beslaat een tiental hectaren en is grotendeels op het westen geëxponeerd. Sinds 1986 wordt het terrein extensief begraasd door Mergellandschapen. In de jaren daarvoor werd het hellinggrasland beheerd door de vegetatie onregelmatig, in de winterperiode, te branden, maar deze beheersmaatregel wordt in de Zuid-Limburgse schraallanden nergens meer toegepast. Dit niet alleen vanwege schade aan de insectenfauna maar ook omdat branden voor de vegetatie geen effectieve beheersvorm blijkt te zijn. De productiviteit van de begroeiing op de Kunderberg is trouwens opmerkelijk laag, zoals valt af te leiden uit de geringe afmetingen van de aanwezige planten.
Ten oosten van de Kunderberg sensu stricto liggen de Welterberg en de Gulickerberg, en verder oostelijk de Schelsberg, Putberg en Keverberg. De Welterberg heeft de laatste jaren een ware gedaantewisseling ondergaan, vanaf het moment dat grote delen van het terrein weer extensief beheerd worden. Steile taluds en andere kleine percelen waar zich in de loop van de tijd schraal grasland had weten te handhaven, fungeren daarbij als kernen van waaruit het natuurherstel gestalte krijgt. Ook twee kleine restanten schraalland op de Schelsberg zijn van belang bij het verder vergroten van de natuurwaarden op de flanken van het plateau. Het betreft een sterk, van oudsher door runderen beweid, bultig perceel dicht bij de weg en een grazig talud aan de zuidzijde van een bosje, dat vroeger grote faam genoot onder de naam Aceraster rein (de oude geslachtsnaam van Poppenorchis). Behalve de Poppenorchis (Orchis anthropophora) groeide hier onder meer de Honingorchis (Herminium monorchis). De Putberg en Keverberg zijn de meest oostelijk gelegen hellingen van het Kunderbergcomplex, waarbij de Keverberg feitelijk de zuidelijke uitloper vormt van de Putberg. De Putberg geniet grote bekendheid als hellingbos, de Keverberg (aan de westzijde van de gelijknamige hoeve) herbergt een interessant grasland. In de volksmond wordt dit terrein ook wel de Poekeleberg genoemd, vanwege het markante, bultige reliëf, dat deels het gevolg is van vergraving.
De ondergrond van de verschillende hellingen bestaat uit Kunrader kalksteen, de hardste vorm van Krijtafzettingen in Zuid-Limburg. Deze Kunrader kalksteen dagzoomt vooral in het noordoosten van het Mergelland. Anders dan bijvoorbeeld de Maastrichtse kalksteen kunnen uit deze lagen geen stenen worden gewonnen door ze uit te zagen en te breken, maar worden de stenen uit de mergelwand gehouwen. Het oppervlak van de stenen is daardoor grillig, zoals gemakkelijk valt te zien in allerlei gebouwen in de nabije omgeving. De ligging van de Kunderberg in een kalkgebied is ook op andere manieren zichtbaar. Zo getuigen her en der in het landschap oude en deels vervallen kalkovens nog van lokale, vroegere exploitatie van de kalksteen. Op de feitelijke Kunderberg bevindt zich voorts een kalkgroeve, die sinds het begin van de jaren dertig van de vorige eeuw echter niet meer wordt geëxploi teerd en geleidelijk is overwoekerd met struiken en bomen. Een andere kalkgroeve bevindt zich in de helling van de Putberg, maar ook deze is door opslag van bomen en struiken overwoekerd en grotendeels aan het zicht onttrokken. De grote kalksteenbrokken aan de voet van de steile ontsluiting en het ruwe oppervlak van de kalksteenmuur laten onmiskenbaar zien dat we hier te maken hebben met de harde Kunrader kalksteen.
Natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarden van de Kunderberg worden vertegenwoordigd door de habitattypen Kalkgraslanden (H6210) en Eikenhaagbeukenbossen (H9160), waarbij de kalkgraslanden aanwezig zijn in zowel de door schapen beweide vorm als in de door koeien beweide vorm. De met schapen begraasde vorm, het Gentiano-Koelerietum, is verreweg het best ontwikkeld op de Kunderberg sensu stricto, waar het ook een grote oppervlakte in beslag neemt. De door koeien beweide vorm, het Galio-Trifolietum, heeft zijn rijkste voorkomen op de Keverberg.
Het Kalkgrasland van de Kunderberg is bij velen bekend vanwege het massale voorko men van de - vooral na 1950 in aantal enorm toegenomen - Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea), die in de bloeitijd grote delen van de helling paars kleurt. Maar ook de aanwezigheid van een aantal andere soorten, dat in Nederland in dit natuurreservaat de enige groeiplaats vindt, is opmerkelijk. Het gaat hierbij om stabiele populaties van Wilde weit (Melampyrum arvense), Duitse gamander (Teucrium chamaedrys) en Hauwklaver (Tetragonolobus maritimus). Laatstgenoemde is een vlinder bloemige met opvallende, lichtgele bloemen en grote peulen, die in 1963 voor het eerst op de Kunderberg werd waargenomen en zich in de jaren daarna sterk heeft weten uit te breiden. Andere zeldzaamheden van de Kunderberg zijn Groene nachtorchis (Coeloglossum viride), Veldgentiaan (Gentianella campestris subsp. campestris), Franjegentiaan (Gentianopsis ciliata), Graslelie (Antheri cum liliago) en Centauriebremraap (Orobanche elatior). Zoals de naam al aangeeft, woekert de laatstgenoemde soort op Grote centaurie (Centaurea scabiosa). Het is een van de weinige bremraapsoorten die in ons land in kalkgrasland voorkomt, terwijl dit terreintype in het buitenland juist zeer rijk is aan vertegen woordigers uit deze groep van parasieten. Franjegentiaan en Graslelie zijn al enige jaren niet meer gezien. Van de laatste wordt betwijfeld of het een spontane vestiging betreft. De eventuele floravervalser heeft in ieder geval verstand van zaken gehad: de vindplaats sluit aan op het Belgische areaal langs de Maas, terwijl de dichtstbijzijnde groeiplaats in Duitsland evenmin veraf ligt. Verdwenen zijn ook het Rozenkransje (Antennaria dioica), de Jeneverbes (Juniperus communis) en al wat langer de Poppenorchis. De Jeneverbes wordt voor het laatst in 1972 vermeld, met één exemplaar. Dit was tevens de laatste waarneming van deze soort in een Zuid-Limburgs kalkgrasland. Groene nachtorchis, Veldgentiaan en Rozenkransje zijn in Zuid-Limburg kenmerkend voor het Betonico-Brachypodietum, dat deel uitmaakt van het prioritaire habitattype Heischrale graslanden (H6230). Op de Kunderberg besloeg dit type grasland tot voor kort een smalle strook bovenaan het terrein op de rand van het plateau, maar de klassieke plek is verwenen en lijkt opgegaan in het omringende kalkgrasland. Hier ook groeiden soorten als Kruipbrem (Genista pilosa), Struikhei (Calluna vulgaris) en Parnassia (Parnassia palustris); de laatste is nog af en toe met een enkele plant aanwezig.
De vegetatie van de 'poekele' op de met runderen beweide Keverberg vormen, zoals al aangegeven, een van de beste voorbeelden van het Galio-Trifolietum in Zuid-Limburg. De lage begroeiingen worden gedomineerd door soorten als Voorjaarszegge (Carex caryop hyllea), Aarddistel (Cirsium acaule), Muizenoortje (Hieracium pilosella), Margriet (Leucanthemum vulgare) en Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus). Opvallend is het plaatselijk talrijke voorkomen van Kalkwalstro (Galium pumilum), een soort die in Zuid-Limburg jarenlang sterk op haar retour was maar zich de laatste jaren wat weet te herstellen.
De schaalgraslanden zijn van grote betekenis voor de entomofauna. Een belangwekkende soort die we hier aantreffen, is het Zoemertje (Stenobothrus lineatus). In Nederland komt deze sprinkhaan vrijwel uitsluitend in droge heiden en heischrale graslanden voor, het meest op de Veluwe, maar in Zuid-Limburg leeft ze in kalkgrasland; behalve op de Kunderberg (waar de soort in ons land in 1910 voor het eerst werd waargenomen) komt ze bijvoorbeeld ook op de Wrakelberg voor. Aan de onderzijde van het hellinggrasland van de feitelijke Kunderberg bevindt zich een kleine kalkgroeve met een poel, waar zich al sinds mensenheugenis een populatie vroedmeesterpadden bevindt.
De restanten schraalland en grazige taluds van de Welterberg en Gulickerberg werden jarenlang gekenmerkt door verruigd kalkgrasland. De begroeiingen behoorden deels tot het Rubo-Origanetum, een door Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum) gedomineerde zoomgemeenschap met soorten als Grote centaurie, Kleine pimpernel (Sanguisorba minor), Wilde marjolein (Origanum vulgare), Ruig viooltje (Viola hirta) en opvallend veel Grote keverorchis (Neottia ovata). Een opmerkelijke soort in deze begroeiingen is de Aardkastanje (Bunium bulbocastanum). Door een verbeterd vegetatiebeheer nemen de graslanden en bermen in oppervlakte en kwaliteit toe. In het bijzonder de door runderen beweide percelen laten momenteel een duidelijke ontwikkeling zien in de richting van het Galio-Trifolietum, met een sterke toename aan rozetplanten.
Op het plateau onderhoudt Staatsbosbeheer een soortenrijke roggenakker met soorten als Akkerogentroost (Odontites vernus subsp. vernus), Getande veldsla ( Val erianella dentata), Groot spiegelklokje (Legousia speculumveneris) en Klein spiegelklokje (Legousia hybrida), een van de weinige voorbeelden van de Stoppelleeuwebekjesassociatie (Kickxietum spuriae, subassociatie sherardietosum) in ons land.
Van oudsher was de Kunderberg een belangrijk broedgebied voor de Grauwe gors. Helaas is deze soort, in lijn met de landelijke teneur, ook hier verdwenen. Toch is de afwisseling van akkers, schrale graslanden en struweel onverminderd van groot belang voor vogels van het kleinschalige cultuurlandschap zoals Veldleeuwerik, Patrijs en Geelgors. Deze laatste is in dit gebied samen met de Grasmus een karakteristieke en algemene vogel van de struwelen, naast schaarsere soorten als Braamsluiper, Spotvogel en Zomertortel.
De Putberg ten slotte biedt een van de weinige voorbeelden van goed ontwikkeld Eiken-Haagbeukenbos (StellarioCarpinetum) in het noordoosten van het Mergelland. Evenals de meeste andere bossen in Zuid-Limburg bestaat het hellingbos van de Putberg uit een smalle, langgerekte strook loofbos op een steile helling. Van de bijzondere soorten in de vegetatie noemen we hier Eenbes (Paris quadrifolia), Heelkruid (Sanicula europaea), Christoffelkruid (Actaea spicata) en Bosdravik (Bromopsis ramosa subsp. benekenii).
Het oude bos van de Putberg is rijk aan bosvogels als Boomklever, Glanskop en Vuurgoudhaan. De combinatie van oudere bomen en schrale graslanden levert een geschikt leefgebied op voor de Groene specht. Het bosgebied bevat tevens een van de weinige populaties van de Vuursalamander in ons land.
Literatuur
De Vries 1972; Hillegers 1987; Kreutz 1982; Schaminée & Hennekens 1982; Altenburg 1993; Schaminée & Zuidhoff 1995; Smits & Schaminée 2004.