Kenschets
Het gebied De Wilck, halverwege Zoetermeer en Alphen aan den Rijn, bestaat uit vochtige en natte graslanden en is een prachtig voorbeeld van het ouderwetse Hollands-Utrechtse veenweidegebied. In het recente verleden was het gebied van betekenis als foerageergebied en vooral rustplaats voor kleine zwanen, die van hieruit ook in de omgeving van het gebied naar voedsel zochten. Deze functie is de laatste jaren echter sterk afgenomen. Daarnaast is het gebied van belang voor broedende weidevogels en doortrekkende en overwinterende steltlopers (Kievit, Goudplevier) en smienten.
Landschap
De ten noorden van De Wilck lopende Oude Rijn vormde in het verre verleden de noordgrens van het Romeinse Rijk. De veengebieden zijn vanaf de 10de eeuw in gebruik genomen en vanaf de 13de eeuw is sprake van een getrapt systeem van polders en boezems waarop het water wordt uitgeslagen. De Slingerwetering die door het gebied loopt, maakte eertijds deel uit van de loop van een uit het hoogveen ontspringend veenstroompje De Wilck. Het oude verkavelingpatroon met op elke perceelscheiding brede sloten, het exclusieve graslandgebruik en de weidsheid geven het gebied een specifiek karakter, dat schril afsteekt tegen de omgeving met kassen en intensieve landbouwgebieden. Door de eigen waterhuishouding is het mogelijk de waterstand af te stemmen op de natuurwaarden. In het centrum van het gebied is recent een ondiepe plas uitgegraven waar zich moeras ontwikkelt.
Van diverse kanten liggen er voortdurend bedreigingen op de loer voor dit kleine vogelparadijs in het Groene Hart. Enige jaren geleden bestonden plannen om de grondwaterstand in de omgeving te verlagen, wat waarschijnlijk funest zou zijn voor de weidevogels. Net als elders in het Groene Hart rukt ook hier de bebouwing in de omgeving steeds verder op. En ook het tracé van de hogesnelheidslijn was oorspronkelijk midden door het gebied getekend. Speciaal om De Wilck te ontzien duikt de hogesnelheidslijn nu met een tunnel onder het gebied door.
Natuurwaarden
Oorspronkelijk is De Wilck als Vogelrichtlijngebied aange wezen vanwege de Kleine zwaan. De soort broedt in Noord-Rusland en volgt tijdens de trek een route via een reeks van meren in onder andere de Baltische staten. Wanneer de soort in oktober in Nederland verschijnt, verspreidt ze zich eerst over Noord-Nederland (Lauwersmeer) en vervolgens over de randmeren. Daarna trekken de kleine zwanen naar foerageergebieden in Noord-Nederland, de Flevopolders, Zeeland en Zuid-Holland. Vervolgens vindt vaak een beweging plaats in de richting van het Rivierengebied, veelal gecombineerd met wegtrek naar de Britse Eilanden. In maart zijn de meeste kleine zwanen weer verdwenen. In De Wilck verbleven tot voor enkele jaren in de winter geregeld tot enige honderden individuen van deze schaarse Arctische broedvogel, maar tegenwoordig is hun aantal hier gedaald tot hoogstens en kele tientallen. De afname van het aantal kleine zwanen doet zich in heel Nederland voor en heeft te maken met een verminderd broedsucces in de noordelijke streken. De betekenis van het Natura 2000-gebied voor andere doortrekkers en wintergasten neemt de laatste jaren juist sterk toe. Zo verblijven er in de trektijd geregeld duizenden kieviten en goudplevieren en in de winter duizenden smienten. Door het open grasland karakter, de kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied in het voorjaar zeer aantrekkelijk voor broedende weidevogels. Talrijk zijn de Grutto, Tureluur, Scholekster en Kievit. Daarnaast broeden er veel eenden, waaronder Slobeend, Krakeend en Zomertaling. De drastische afname in aantallen weidevogels, zoals we die op veel plaatsen in Nederland zien, lijkt vooralsnog aan De Wilck voorbij te gaan. Zo gaat het met de populatie van de Grutto in het gebied goed (de populatie is min of meer stabiel met ongeveer 70 broedparen per jaar), terwijl deze soort als broedvogel in heel Nederland met zo'n 30 % is afgenomen. De status van de Grutto op de Vogelrichtlijn is enigszins merkwaardig en verwarrend: ze is alleen als trekvogel opgenomen in de Europese wetgeving, niet als broedvogel. In Nederland is het overgrote deel aan trekkende dieren afkomstig uit eigen land, wat dus alle reden geeft om de neerwaartse trend in broedsucces te doen keren. Wel is een toename te zien van doortrekkende grutto's die afkomstig zijn van elders, met name IJsland. Deze toename van vogels die elders zijn grootgebracht, maskeert in feite de afname als gevolg van verminderd broedsucces in eigen land: de aantallen van de Grutto als nietbroedvogel in ons land zijn de laatste jaren al met al tamelijk stabiel.
De natte graslanden in het gebied behoren deels tot de Associatie van Moeraszoutgras en Fioringras (TriglochiniAgrostietum stoloniferae), die wordt aangetroffen op venige en niet al te voedselrijke bodem. Ook komen plaatselijk bloemrijke Dotterbloemgraslanden (Calthion palustris) voor.
Literatuur
Poorter 1991; Kes et al. 2007; Tolman & Pranger 2008.