Wisenten Kraansvlak

Kennemerland-Zuid

Gebiedsnummer
88
GebiedsnaamKennemerland-Zuid
Status
Habitatrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Bloemendaal, Haarlem, Heemstede, Noordwijk, Velsen, Zandvoort
Provincie
Noord-Holland, Zuid-Holland
Voortouwnemer
provincie Noord-Holland
Sitecode HR
NL1000012
Totale oppervlakte in hectare
8171
Oppervlakte HR in hectare
8171
Mossen en korstmossen bepalen mede de soortenrijkdom van door konijnen kort gehouden duingraslanden, zoals het PhleoTortuletum ruraliformis, hier met de bladmossen Groot duinsterretje (Syntrichia ruralis) en Gewoon klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme) en de korstmossen Elandgeweimos (Cladonia foliacea) en Klein leermos (Peltigera rufescens).

Kenschets

Het gebied Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het omvat onder meer het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en de Amsterdamse Waterleidingduinen. De rijkdom van het gebied hangt samen met de breedte van de duinen, het hoge kalkgehalte, het uitblijven van grootschalige vergravingen (vooral in de noordelijke helft) en de historische, kleinschalige agrarische invloed vanuit oude zeedorpen. Bovendien is het aansluitende strandwallenlandschap op veel plaatsen bewaard gebleven. In de binnenduinrand liggen diverse oude landgoedbossen met goed ontwikkelde stinzenflora.

In 2007 werden in het Kraansvlak drie wisenten uitgezet als natuurlijke beheerders van het duin. De Wisent kwam in ons land in het verleden waarschijnlijk wel voor, maar is al sinds mensenheugenis uitgestorven. Bekeken wordt hoe de dieren zich hier redden (ze worden niet bijgevoerd) en wat voor effect ze hebben op de vegetatie. De opgedane kennis kan later van pas komen bij een eventuele herintroductie van de soort.

Landschap

Het grootste deel van Kennemerland-Zuid maakt deel uit van de kalkrijke jonge duinen. Een kleiner deel behoort tot het achterliggende, oudere landschap van venige strandvlakten en volledig ontkalkte strandwallen. De belangrijkste macrogradiënten manifesteren zich van west naar oost en omvatten de invloed van zee en wind, de inwaai van zout, de ouderdom van het duinmassief en daarmee samenhangende ontkalking en humusvorming. De intensiteit van de menselijke beïnvloeding daarentegen varieert van oudsher vooral langs een noordzuid as, hetgeen bij de oude zeedorpen resulteerde in het ontstaan van een sterk afwijkend landschap met een heel bijzondere flora, het zeedorpenlandschap. Ondanks de nivellerende invloed van grootschalige ingrepen in het duin (o.a. waterwinning, bosaanleg en versterking van de zeereep) bepaalt de aanwezigheid van deze gradiënten nog steeds in belangrijke mate de verscheidenheid aan landschappen en biodiversiteit van het duingebied. Doordat de Neder landse kustduinen in Kennemerland-Zuid zowel hun grootste breedte als het hoogste primaire kalkgehalte bereiken, is de verscheidenheid aan milieutypen maximaal. Binnen dit complexe geheel valt op dat de afzonderlijke deelgebieden sterk verschillen. Dit hangt vooral samen met de gebruiksgeschiedenis als waterwingebied. In het noordelijke en centrale deel van het gebied (Nationaal Park Zuid-Kennemerland, Kraansvlak) is weliswaar op grote schaal drinkwater gewonnen, maar dit gebeurde vooral door zogenaamde randbronneringen. Er hebben vrijwel geen infiltratie en vergraving plaatsgevonden. Het oorspronkelijke reliëf is hier dan ook min of meer bewaard gebleven, terwijl het gebied - althans tot voor kort - wel aanzienlijk verdroogd is. In de zuidelijk gelegen Amsterdamse Waterleidingduinen is door aanleg van infiltratieplassen, aan- en afvoerkanalen en overige met de waterwinning samenhangende infrastructuur het oorspronkelijke reliëf over grote oppervlakten verdwenen, maar was juist de verdroging minder rigoureus.

Binnen het gebied heeft zich de afgelopen jaren een aantal veranderingen voorgedaan die over het algemeen als positief te beoordelen zijn. De belangrijkste ontwikkeling is ongetwijfeld het afbouwen van de waterwinning in het noordelijke deel van het gebied, waardoor een geleidelijke vernatting optreedt. Op beperktere schaal vindt ook in het zuidelijke deel sinds kort regeneratie van natte duinvalleien plaats, onder andere bij De Zilk. Een tweede positieve ontwikkeling is de kustaangroei die al ruim veertig jaar in het uiterste noordwesten van het gebied, bij de zuidpier van IJmuiden, optreedt. Dit resulteert in het ontstaan van bijzondere natdroog- en zoetzoutgradiënten. In de derde plaats kunnen de maatregelen worden genoemd die zijn gericht op het stimuleren van secundaire verstuiving, onder meer in De Blink en langs de noordrand van Noordwijk. Op de laatste plek werd een oude golfbaan ontmanteld en 'aan de natuur teruggegeven'.

Een recente ontwikkeling is de inzet van grote grazers met als doel behoud dan wel herstel van de gradiënten in vegetatiestructuur. In het Nationaal Park Zuid-Kennemerland worden hiervoor Schotse hooglanders, Shetland pony's en konikpaarden ingezet, in de Amsterdamse Waterleidingduinen Montbéliarde runderen en heideschapen, en in het Kraansvlak sinds kort zelfs wisenten. Bij het uitvoeren van zulke maatregelen moet in de gaten worden gehouden of geen negatieve effecten optreden. Vooral in de door Schotse hooglanders begraasde terreingedeelten lijkt plaatselijk vergroving van de vegetatiestructuur op te treden, en ook zal het nagenoeg overal inzetten van grote grazers onontkoombaar tot een zekere landschappelijke nivellering leiden.

De kuststrook van Kennemerland-Zuid is wel haast de bakermat van het systematische vogeltrekonderzoek in Nederland. Op de telpost Bloemendaal aan Zee werden al in 1952 de eerste tellingen uitgevoerd door de heer en mevrouw Bloem. Hier kan zowel in voorjaar als najaar de gestuwde trek van landvogels langs de kust goed worden geobserveerd, in het voorjaar vooral bij aflandige wind en in het najaar juist bij aanlandige wind. Tegenwoordig wordt vaak geteld vanaf een duintop ten zuiden van restaurant Parnassia. Langstrekkende zeevogels worden geteld vanaf het terras van de reddingsbrigade in Bloemendaal aan Zee. Ook het vangen van zangvogels op de zogenaamde vinkenbanen wordt van oudsher volop bedreven. Van de ruim twintig vinkenbanen zijn twee nog in bedrijf ten behoeve van ringonderzoek: vogelringstation van Lennip in de Kennemerduinen en vogelringstation Paradijsveld in de Amsterdamse Waterleidingsduinen.

Het Zandviooltje (Viola rupestris) is een zeldzame soort van het Taraxaco-Galietum veri. Ook vegetatief is de plant goed te herkennen aan haar spadevormige bladeren.

Natuurwaarden

Net als elders langs de Nederlandse kust wordt de buitenste duinenrij (H2120) van Kennemerland-Zuid actief beheerd als zeewering. De doorgaans eenvorimge en soortenarme zeereep kent hier zijn eigen variant van het zeedorpenlandschap, met soorten als Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum) en Zeewinde (Convolvulus soldanella). De diversitet van de zeereep wordt nog positiever beïnvloed door kustaangroei op het strand ten zuiden van IJmuiden. Kennemerland-Zuid is het enige gebied binnen de Nederlandse vastelandsduinen waar een fraaie zonering van Biestarwegras- en vloedmerk gemeenschappen is te zien, met bijzondere soorten als Gelobde melde (Atriplex laciniata), Zeelathyrus (Lathyrus maritimus) en Strandbiet (Beta maritima). Helaas is een deel van deze winst weer verloren gegaan door de aanleg van een jachthaven begin jaren 1990.

Achter de zeereep vinden wij een Dauwbraamrijke vegetatie (H2130), die grote delen van de sterk geaccidenteerde paraboolduinen in het buitenduin bedekken. Het is een landschapstype dat nagenoeg beperkt is tot de kalkrijke duinen tussen Scheveningen en Bergen. Nergens is dit zo gaaf bewaard gebleven als in het noordelijke deel van Kennemerland-Zuid. Een kenmerkende soort is hier de Aardbeivlinder (Pyrgus malvae), terwijl ook Duinparelmoervlinder (Argynnis niobe, zeer zeldzaam) en Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) worden aangetroffen. De zeedorpenelementen in deze zone komen grotendeels overeen met die van het binnenduin. Kenmerkend voor het zeedorpenlandschap in het buitenduin is echter het grote aandeel van de Bitterkruidbremraap (Orobanche picridis) en Walstrobremraap (Orobanche caryophyllea). De groot ste oppervlakte van dit landschapstype ligt ten zuiden van IJmuiden.

De middenduinen in het gebied zijn sterk geaccidenteerd, maar de paraboolduinen zijn niet bijzonder steil en deels door verstuiving tot meer langwerpige duinruggen versmolten. Naast relatief soortenarmere duingraslanden, met soms veel Duinriet (Calamagrostis epigejos), treffen we hier uitgestrekte struwelen aan (H2160). Duindoorn (Hippophae rhamnoides) is ongetwijfeld de meest opvallende soort, maar kenmerkend voor Kennemerland-Zuid is ook het massaal voorkomen van Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus). Een bijzonder cultuurrelict in deze zone is de Pijpbloem (Aristolochia clematitis), die vanoudsher op één plek in Duin en Kruidberg voorkomt, maar recent ook op enkele plekken in het binnenduin is gevonden.

Het landschap van de binnenste zone van de jonge duinen wordt gedomineerd door hoge duinruggen (voormalige loopduinen). Het bekendste voorbeeld is het Kopje bij Bloemendaal. Het reliëf is echter in het algemeen minder steil dan in de meer westelijk gelegen zones. Kenmerkend zijn zowel uitgestrekte Duinrooshellingen als zeer soortenrijke duingraslanden, met Smal fakkelgras (Koeleria macrantha) als meest karakteristieke soort. De diversiteit aan plantengemeenschappen en soorten is mede zo hoog omdat binnen deze zone, door secundaire verstuiving, veel elementen van de meer westelijk gelegen zones voorkomen, waardoor op korte afstand grote verschillen in kalkgehalte en humusvorming optreden. Ook het zeedorpenlandschap is in deze zone rijk ontwikkeld, vooral bij Noordwijk en Zandvoort, met onder andere Hondskruid (Anacamptis pyramidalis), Wondklaver (Anthyllis vulgaris) en de Silenesoorten Kegelsilene (Silene conica), Nachtsilene (Silene nutans) en Oorsilene (Silene otites).

Op de meeste plaatsen in het gebied is sprake van geleidelijke overgangen van de oppervlakkig ontkalkte binnenduinen naar de volledig ontkalkte strandwallen. Het meest geleidelijk is deze overgang bij De Zilk, waar de oude strandwal door het jongere duinzand heen 'schemert'. In de begroeiing is dit zichtbaar door het voorkomen van Struikhei (Calluna vulgaris) en Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), een grote bijzonderheid binnen de kalkrijke duinen. Abrupt en steil is de overgang alleen op plekken waar de jonge duinen grenzen aan een oude strandvlakte, zoals plaatselijk het geval is bij Overveen, of daar waar door vergraving een kunstmatige steilrand is ontstaan. Deze laatste situatie zien wij vooral in het meest zuidelijke deel van het gebied, waar de strandwal grootschalig is vergraven ten behoeve van de bollenteelt.

De goede kwaliteit van het duingrasland in grote delen van het terrein blijkt tevens uit de rijkelijke aanwezigheid van de Zandhagedis en uit de populaties van insecten als Heivlinder (Hipparchia semele), Bruine eikenpage (Satyrium iicis; in mozaieken van grasland en struweel), Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens), Locomotiefje (Chorthippus apricarius), Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) en Harkwesp (Bembix rostrata, een graafwesp).

De vogelbevolking van het duinlandschap is mede door de gevarieerde landschapsstructuur zeer rijk, maar broedvogels van het open duin, zoals Wulp en Tapuit, zijn schaars geworden. Broedden er in de jaren 1970 nog honderden paren, tegenwoordig resteren nog enkelingen. Mogelijk speelt ook de toegenomen recreatie hierin een rol. Uit onderzoek bleek dat vooral in gebieden met veel onrust de aantallen van de vogels van open landschappen een veer hebben moeten laten. De Griel broedde er ooit met meer dan 20 paren, maar het laatste broedgeval was in 1957. Sindsdien is de soort een incidentele gast. Ook de karakteristieke vogel van de grazige, vochtige duinvalleien, het Paapje, is afgenomen van tientallen naar slechts enkele paren. Tegenover de verliezen staan ook diverse positieve ontwikkelingen. In het bijzonder de Roodborsttapuit wist flink terrein te winnen, van tientallen in de jaren 1970 naar honderden na de eeuwwisseling. De Boomleeuwerik broedt verspreid op open zandige plekken in binnenduin en is na een dip in de tachtiger jaren weer op een 'ouderwets' niveau van meer dan 100 broedparen. Boompiepers vertonen er hun parachutevluchtjes nog als vanouds en af en toe horen we tegenwoordig weer de Nachtzwaluw en treffen we de opgespieste prooien van een Grauwe klauwier aan. De zowel in droge als vochtige duinstruwelen broedende Sprinkhaanzanger was altijd al talrijk, maar is verder toegenomen: honderden mannetjes laten op zwoele avonden in mei het doordringende wekkertje door het hele duin klinken. In wat dichter struweel klinkt de zang van honderden nachtegalen: 10 % van de Nederlandse populatie is in dit ene Natura-2000 gebied te vinden. De talrijkste broedvogel van het duinstruweel is de Fitis en ook Grasmus, Braamsluiper en Kneu zijn verhoudingsgewijs talrijk.

Het wel en wee van de watervogels vertoont een wisselend beeld. Zowel de duinplassen als het infiltratiegebied zijn rijk aan moeras- en watervogels. In recente jaren broeden hier nog steeds meer dan 100 paar kuifeenden en enkele tientallen paren tafeleenden. Van de zwemeenden zijn de belangrijkste vertegenwoordigers Krakeend en Slobeend. De Wintertaling lijkt goeddeels verdwenen. Ook Dodaars, Fuut en Geoorde fuut komen verspreid voor. Waar moerasvegetatie tot ontwikkeling is gekomen, broeden Blauwborst, Rietzanger, Kleine karekiet en Rietgors en soms Roerdomp, Snor en Baardman. Langs droogvallende oevers van meertjes broeden Kleine plevier en nabij de kust soms een Bontbekplevier. Bij het Renbaanveld in het infiltratiegebied vestigde zich in 1992 een kolonie aalscholvers, die momenteel tot meer dan 200 paren is uitgegroeid. Meeuwenkolonies zijn uit het duin verdwenen.

In de winter is Kennemerland-Zuid tevens van belang voor klapeksters. Jaarlijks overwinteren meerdere exemplaren. Een zekere faam ontlenen de Amsterdamse Waterleidingduinen aan het feit dat de Waterspreeuw er in menig jaartje komt overwinteren. Het gaat om wintergasten uit noordelijker streken; de zogenaamde Zwartbuikwaterspreeuw. In recente winters lijkt ze echter vaker afwezig dan aanwezig.

De binnenduinrand en het strandwallenlandschap zijn uitgesproken bosrijk. Het gaat hierbij veelal om oude landgoedbossen (H2180), die bijzonder rijk zijn aan stinzenplanten als Winterakoniet (Eranthis hyemalis), Bostulp (Tulipa sylvestris), Blauwe anemoon (Anemone apennina) en - als een min of meer lokale bijzonderheid - het Haarlems klokkenspel, een gevulde vorm (cv. Plena) van Knolsteenbreek (Saxifraga granulata). Enkele van de belangrijkste gebieden zijn de landgoederen Huis te Manpad (bij Heemstede; eens het woonhuis van de schrijver Jacob van Lennep), Elswout en Duinvliet (beide bij Overveen). Naast de overvloed aan stinzenelementen is Elswout bijzonder door het zeer uitgesproken maar volledig kunstmatige reliëf. Het landgoed is namelijk gelegen in een voormalige zanderij en bij de zandwinning (vanaf de 17de eeuw) werd al rekening gehouden met de toekomstige landgoedaanleg, waarbij een merkwaardig landschap van ravijntjes en restheuvels werd gecreëerd. Andere zanderijen werden aanzienlijk minder frivool aangelegd, bijvoorbeeld die in de boswachterij Middenduin bij Overveen. Hoewel het bij de zandwinning hier puur ging om geldelijk gewin, zijn ook deze zanderijen nu vaak botanische schatkamers, dankzij de begroeiing die veel verwantschap vertoont met vochtige duinvalleien.

De binnenduinrandbossen en de naaldbossen zijn rijk aan vogels. Het hele spectrum aan spechten wordt aangetroffen, al lijken Zwarte specht en Draaihals in recente jaren het veld geruimd te hebben. Groene, Grote bonte en Kleine bonte specht zijn echter algemeen. Opvallend is de fikse dichtheid aan roofvogels en uilen, al zijn ook in deze groep de ontwikkelingen in aantallen van soort tot soort zeer wisselend. Sterk toegenomen zijn Havik en Buizerd, maar na een opleving in de jaren 1970 en 1980 zijn Sperwer, Boomvalk, Torenvalk en Bosuil weer sterk afgenomen. Een recente aanwinst lijkt de Wespendief, die nu jaarlijks wespenbroed komt belagen. Ook onder andere echte bosvogels zien we soorten die afnemen, zoals Houtsnip en Fluiter, of zelfs lijken te verdwijnen als de Matkop, naast soorten die het goed doen, waaronder Glanskop, Kuifmees, Zwarte mees, Goudhaan, Appelvink en Goudvink. Een bijzonder fenomeen is de vestiging van de, van oorsprong uit China afkomstige, Mandarijneend in de jaren 1980 op landgoed Elswout. Het gaat momenteel om een tiental paren, die in boomholten onderdak vinden voor de legsels. Soms broedt er zelfs een Carolinaeend, een eveneens in boomholten broedende eendensoort afkomstig uit Noord-Amerika.

Een belangrijke ontwikkeling in het begin van de jaren 1990 was het uitgraven van het Kennemermeer niet ver van de huidige jachthaven ten zuiden van IJmuiden, die werd omgeven door een zanddijk als kunstmatige zeereep. Door de aanleg van de dijk raakte een deel van de strandvlakte afgesnoerd van de zee en kon zich op de oeverzone van de plas een bijzondere vegetatie ontwikkelen met orchideeënrijke Knopbiesbegroeiingen en pioniergemeenschappen behorend tot het Zeevetmuurverbond. De valleivegetatie maakt deel uit van habitattype 2190, de pionierbegroeiingen zijn te rekenen tot habitattype 1310. Naast diverse orchideeën, waaronder Groenknolorchis (Liparis loeselii), behoren Parnassia (Parnassia palustris), Knopbies (Schoenus nigricans), Stippelzegge (Carex punctata), Bitterling (Blackstonia serotina) en een recente vestiging van Galigaan (Cladium mariscus) tot de bijzonderheden. Inmiddels herbergt deze afgesnoerde strandvlakte de soortenrijkste duinvalleivegetatie van de vastelandskust.

Nachtsilene (Silene nutans) is een kenmerkende soort van het zeedorpenlandschap en de naamgevende soort van de Associatie van Wondklaver en Nachtsilene (Anthyllido-Silenetum).

Literatuur

Doing 1974, 1988; Melman 1979; Hommel et al. 1983, 1999; Bloem & Bloem-Margadant 1985; Loumans et al. 1990; Vegte 1990; Mourik et al. 1995; Geelhoed et al. 1998; van Til & Mourik 1999; Diemeer & Plug 2004; Ehrenburg & Hootsmans 2007; Kuipers & Veel 2007.

Terug naar boven