Hoogveen Engbertsdijksvenen

Engbertsdijksvenen

Gebiedsnummer
40
GebiedsnaamEngbertsdijksvenen
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Hardenberg, Twenterand
Provincie
Overijssel
Voortouwnemer
provincie Overijssel
Sitecode HR
NL1000004
Sitecode VR
NL3009010
Totale oppervlakte in hectare
998
Oppervlakte HR in hectare
998
Oppervlakte VR in hectare
932

Kenschets

De Engbertsdijksvenen ligt in het veenontginningsgebied tussen Hardenberg en Almelo. Het overgrote deel van het veen is in gebruik geweest voor boekweitcultuur of afgegraven voor turfwinning; een klein deel is niet vergraven. Aan de westzijde van het gebied komt op de overgang naar een dekzandrug droge heide voor.

Landschap

Het oorspronkelijke veengebied waar de Engbertsdijksvenen een restant van vormt, strekte zich uit van de voet van de stuwwal van Ootmarsum tot aan de Vecht en de Sallandse Heuvelrug. Het was zo'n 180.000 ha groot en werd alleen onderbroken door een aantal kleine stuwwallen bij Sibculo, Daarle en Bruinehaar. Het tot vier meter dikke veenpakket is gevormd in de periode vanaf 8000 voor Chr. toen de grondwaterstanden hoog waren.

Vanaf de Middeleeuwen is de stuwwal bij Sibculo bewoond geraakt en werd begonnen met de ontginning van het veen, onder meer voor het verbouwen van boekweit en voor turfwinning. De boekweitcultuur werd tot ongeveer 1940 uitgevoerd. De vervening (eerst handmatig, later machinaal) had haar hoogtepunt in de periode 1850 tot 1960.

In het noordwesten van de Engbertsdijksvenen resteert een onvergraven hoogveenkern. Dit gedeelte, met een oppervlakte van 12 ha, vormde de aanleiding voor de aankoop van het gebied als natuurreservaat in 1953. De ontwateringsloten rondom de kern zijn afgedamd om het resterende veen voor verdroging te behoeden. Omringend land is aangekocht en rondom de hoogveenkern werden kaden aangelegd met als doel het waterpeil hoog te hou den en veengroei te stimuleren. Als gevolg van grote hoeveelheden neerslag zijn in 1998 op drie locaties de kaden om de hoogveenkern doorgebroken. De duizenden jaren oude hoogveenkern dreigde te verdrogen, met als gevolg dat de karakteristieke hoogveenvegetatie zou afsterven. Daarom werden in 2005 en 2006 nieuwe zandkaden rondom de kern aangelegd.

Natuurwaarden

De vegetatie van de hoogveenkern, die deels beschouwd wordt als actief hoogveen (H7110), bestaat uit een bulten- en slenkenpatroon van diverse veenmossen en andere mossoorten, afgewisseld met stukken heide en Gagelstruweel. Kenmerkende hogere plantensoorten van de hoogveenbulten (verbond Oxycocco-Ericion) zijn hier Kleine veenbes ( Vaccinium oxycoccus), Lavendelhei (Andromeda polifolia), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) en Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum). In de slenken (verbond Rhynchosporion albae) groeien soorten als Witte snavelbies (Rhynchospora alba) en Kleine zonnedauw (Drosera intermedia). De macrofauna omvat kenmerkende hoogveensoorten als de Veenmier (Formica picea) en de Turfloopkever (Agonum ericeti). In het gebied komt plaatselijk de Heikikker in grote aantallen voor. De relatieve rust in het centrale deel van het gebied komt ook de Adder ten goede. De Gladde slang is hier zeldzaam. In het hoogveengebied bevindt zich een kolonie kokmeeuwen van enkele honderden paren. Op het open water, vaak in de buurt van broedende kokmeeuwen, komt de Geoorde fuut met meer dat tien broedparen voor.

Waar het veen verdroogde, grepen berken hun kans. Hier heeft zich in de loop van de tijd een soortenarm berkenbroekbos (Betulion pubescentis) ontwikkeld met op een enkele plek Slangenwortel (Calla palustris). In deze bosschages is de Blauwborst een opvallende soort. Verder heeft de Grauwe klauwier zich recent in het gebied gevestigd. Op de oude veenakkers staat een Dopheidevegetatie (verbond Ericion tetralicis) waarin twee kenmerkende vlindersoorten leven, de Heivlinder (Hipparchia semele) en het Heideblauwtje (Plebeius argus). Het hele complex van onvergraven hoogveen, voormalige boekweitcultuur en berkenbossen wordt gerekend tot habitattype 7120.

Het noordwestelijke deel van het gebied, op de overgang naar de stuwwal van Sibculo, herbergt tevens droge heide (H4030), waarin tussen de Struikhei (Calluna vulgaris) grote matten met Kraaihei (Empetrum nigrum) worden aangetroffen (H2320). Vooral in deze heide, maar ook elders in het gebied, wordt de Roodborsttapuit gezien.

Het veengebied is in de wintermaanden van belang voor Kleine zwaan, Taigarietgans en Toendrarietgans. Deze soorten foerageren op de omliggende akkercomplexen en gebruiken de Engbertsdijksvenen als slaapplaats. Ook blauwe kiekendieven overnachten in het veen. De Klapekster overwintert jaarlijks en de Kraanvogel gebruikt het gebied in de trektijd regelmatig als pleisterplaats. In het droge Twentse vormen de Engbertsdijksvenen het belangrijkste rustgebied voor doortrekkende watervogels met geregeld waarnemingen van zeldzame soorten.

Literatuur

Van Leeuwen & Westhoff 1959; Corporaal 1975; Verdonschot et al. 1988; Kleuver 1999; Euverman 2003; van Duinen et al. 2008; van Wirdum 2008.

Hoogveenveenmos (Sphagnum magellani cum) en Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus) kenmerken de nietvergraven hoogveenkern in de Engbertsdijksvenen.
Terug naar boven