Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

Gebiedsnummer
138
GebiedsnaamWeerter- en Budelerbergen & Ringselven
Status
Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn
Overbelasting stikstof
Ja
Gemeente
Cranendonck, Nederweert, Someren, Weert
Provincie
Limburg, Noord-Brabant
Voortouwnemer
provincie Limburg
Sitecode HR
NL9801035
Sitecode VR
NL9802209
Totale oppervlakte in hectare
3164
Oppervlakte HR in hectare
1139
Oppervlakte VR in hectare
2211

Kenschets

Het Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven omvat drie deelgebieden. De in Noord-Brabant en Limburg gelegen Weerter- en Budelerbergen bestaan grotendeels uit droge bossen, stuifzand en heide, en zijn aangemeld onder de Vogelrichtlijn. Het Ringselven en de Kruispeel herbergen voedselrijke vennen, moerassen, het grootste Galigaanmoeras in ons land, natte heide en plaatselijk berkenbroek. Het Weerterbos ten slotte bestaat uit vochtige tot natte bossen, waaronder berkenbroek, met enkele recent herstelde matig voedselrijke vennen. De laatstgenoemde gebieden zijn aangemeld onder de Habitatrichtlijn.

Landschap

Het grotendeels in Noord-Brabant gelegen Ringselven vormt samen met de Limburgse Kruispeel de oorsprong van de Tungelroyse Beek, die zich in het Natura 2000-gebied Leudal verenigt met de Zelsterbeek, en vandaar naar de Maas stroomt. Het in Limburg gelegen Weerterbos en de Weerter- en Budelerbergen behoren tot het stroomgebied van de Dommel. Het Weerterbos ontwatert door de Oude Graaf, de Rosveldlossing en de Vloedlossing. De Weerter- en Budelerbergen en het Ringselven liggen op de overgang tussen de Centrale Slenk en het Kempisch Plateau. De Feldbissbreuk vormt de grens tussen beide deelgebieden. Parallel aan deze breuk komen kleinere breuken voor.

Net als in veel andere gebieden in Brabant en Limburg werd de afwatering van de Weerter- en Budelerbergen en het Ringselven ernstig gestremd toen tegen het einde van de laatste ijstijd grote hoeveelheden dekzand werden aangevoerd. Omdat de ondergrond van deze terreingedeelten uit leem en (sterk) lemig zand bestaat, vormde zich hier over grote oppervlakten laagveen. In de Kruispeel, het Ringselven en het Weerterbos ontstond uiteindelijk hoogveen. Het veen is in de loop van de eeuwen door de mens grotendeels afgegraven en weggebaggerd. Hoewel dit kleinschalig gebeurde, werden toch enorme hoeveelheden turf gestoken. Dat kwam enerzijds omdat de activiteiten over een periode van eeuwen plaatsvonden en anderzijds omdat er heel veel mensen bij betroken waren. Het belang van de turfstekerij blijkt ook uit een langdurige periode in de 15de en 16de eeuw waarin geregeld gevochten werd om turf, tussen de gemeenten Weert en Nederweert enerzijds en Budel, Someren en Maarheeze anderzijds. Ook tussen Weert en Nederweert onderling brak herhaaldelijk ruzie uit.

Omstreeks 1780 werd het Weerterbos met omgeving beschreven als een onmetelijke vlakte, bestaande uit moerassen, turf- en heidevelden. Van de huidige oppervlakte van het Weerterbos (644 ha) bestond op dat moment slechts ongeveer één procent uit bos, eigendom van de Heren van Weert. Niet lang hierna werd de Oude Graaf gegraven, waardoor het gebied veel droger werd. Vanaf die tijd werd steeds meer bos aangeplant. Omstreeks 1850 waren alleen in het noorden de zeer natte gebieden In den Vloed en Hugterbroek nog vrij van bos. Tijdens de voorlaatste eeuwwisseling was ook In den Vloed grotendeels bebost en was het Weerterbos veel groter dan tegenwoordig. Aanzienlijke oppervlakten van het toenmalige bos zijn later tot landbouwgrond ontgonnen. In 1920 werd de Oude Graaf breder en dieper gemaakt, waardoor het Weerterbos droger werd.

Tot in de 20ste eeuw werd binnen het huidige Weerterbos nog plaatselijk turf gestoken, in het deelgebied Hugterbroek. Ook de Hoort en het Ringselven zijn uitgeveende Pelen, die omstreeks 1895 nog tot de Peel van Weert werden gerekend. Twee plassen van het Ringselven heten tegenwoordig nog Zwempeel en Vispeel. De lagere delen van het landschap veranderden na het uitvenen grotendeels in natte heiden en in grazige gebieden: de Graspelen. Die waren voedselrijker en productiever dan de oorspronkelijke hoogvenen van de Peel, omdat het maaiveld na de verdwijning van de veenpakketten lager kwam te liggen ten opzichte van het grondwater. Om de productiviteit van de Graspelen bij Weert verder op te voeren voor bijvoorbeeld viskweek werden ze gevoed met van elders aangevoerd kalkhoudend oppervlaktewater. Het Ringselvencomplex kreeg in de 19de eeuw vanuit België water toegevoerd, dat afkomstig was uit vloeivelden tussen het Kanaal Bocholt-Herentals en de Zuid-Willemsvaart. Na het graven van de Zuid-Willemsvaart in 1826 trad plaatselijk kwel op naar de uitgeveende, lager gelegen Pelen aan weerszijden van het kanaal, waaronder Ringselvennen en Kruispeel. Een klein gedeelte hiervan werd in de 19de eeuw als vloeiweide geëxploiteerd.

In de tweede helft van de 19de eeuw was van de oude Graspelen alleen het Hugterbroek nog over. Dat gebied was nog zó nat, dat delen ervan 's zomers geregeld onder water stonden. Toch was ook dit gebied in agrarisch gebruik voor het snijden van pakhooi. Omstreeks 1900 zagen de weilanden in het Hugterbroek wit van de bloeiende Kranskarwij (Carum verticillatum), een soort die tegenwoordig in Nederland als uitgestorven wordt beschouwd. Na 1920 werd het Hugterbroek ontgonnen tot een modern grasland.

De hoge, droge dekzandrug van de Weerter- en Budelerbergen bestond tot ver in de 19de eeuw grotendeels uit heide en stuifzand. Karakteristiek voor dit gebied is een viertal aan elkaar grenzende zuidnoord gerichte, ovale complexen van uitstuivingen en duinen. De zandverstuivingen werden later grotendeels vastgelegd door ze te beplanten met dennen, onder andere omdat het stuivende zand een bedreiging vormde voor de goederenspoorlijn De IJzeren Rijn. Een aanzienlijk deel (1.130 ha) van het stuifzandgebied is sinds het einde van de jaren 1950 in bezit van het Ministerie van Defensie en wordt tot de dag van vandaag gebruikt als militair oefenterrein. In dat gedeelte komt ook nu nog actief stuifzand voor.

In 1892 vestigde zich een zinkfabriek op een ruim 600 hectaren groot terrein rondom de Ringselvennen. Decennialang produceerde die niet alleen veel zink, maar ook grote hoeveelheden giftige residuen, zoals kelderassen. Daarmee werden drassige terreindelen opgehoogd en werd bijvoorbeeld een dijk gebouwd, waarop een weg en een spoorlijn liggen. Omdat veel zink en cadmium in de kelderassen zitten, is het grond- en oppervlaktewater ernstig verontreinigd. Door de uitstoot van giftige stoffen stierven bomen in de omgeving of bleven ze klein en misvormd, waardoor verbossing van de heide rondom de Ringselvennen werd tegengegaan. In 1973 werd de oude fabriek gesloten en afgebroken. De nieuwe fabriek, die er voor in de plaats kwam, loost veel minder zink op de Tungelroyse Beek en in de atmosfeer en dumpt geen kelderassen meer. Geleidelijk zijn ook de verontreinigingen opgeruimd, die de oude fabriek had nagelaten.

Natuurwaarden

In de Ringselvennen kwam tot in de jaren 1990 goed ontwikkelde vegetatie van de Oeverkruidklasse (Littorelletea; H3130) voor, met soorten als Kruipende moerasweegbree (Baldellia ranunculoides subsp. repens) en Oeverkruid (Littorella uniflora), maar deze lijken te zijn verdwenen. In de Kruispeel komt het habitattype 3130 nog wel voor in de vorm van de associatie Sparganietum minimi, met naast Kleinste egelskop (Sparganium natans) onder meer Klein en Loos blaasjeskruid (Utricularia minor en Utricularis australis). Ook komt hier het Eleocharitetum multicaulis voor, met Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis) en Moerashertshooi (Hypericum elodes). Wat de fauna betreft, is de Beekoeverlibel (Orthretum coerulescens) noemenswaardig. Ze heeft hier de grootste populatie in ons land.

In het Weerterbos zijn vanaf ongeveer 1995 diverse geheel verlande vennen uitgebaggerd en sindsdien is hier goed ontwikkelde venvegetatie van de Oeverkruidklasse ontstaan (H3130), met soorten als Waterpostelein (Lythrum portula), Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), Moerashertshooi, Veelstengelige waterbies, Pilvaren (Pilularia globulifera), Schildereprijs (Veronica scutellata), Vlottende bies (Eleogiton fluitans), Loos blaasjeskruid en sporadisch Kleinste egelskop, Draadzegge (Carex lasiocarpa) en Oeverkruid. Op venoevers worden vochtige heide (H4010) en pioniervegetatie met snavelbiezen (H7150) aangetroffen. Daarin groeien soorten als Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe), Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Sterzegge (Carex echinata) en Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata). Rondom de Ringselvennen en plaatselijk in de Kruispeel komen enorme oppervlakten van de Galigaanassociatie (Cladietum marisci; H7210) voor, met daarin plaatselijk (vooral in min of meer geïsoleerde poeltjes) soorten als Klein en Loos blaasjeskruid en Rechte rus (Juncus alpinoarticulatus). Het zijn veruit de grootste begroeiingen van deze associatie in Nederland. In het vennencomplex is recent massaal Groot nimfkruid (Najas marina) ontdekt.

In en rondom de Ringselvennen broeden jaarlijks enorme aantallen broedvogels. Het meest bekend in de regio zijn de duizenden kokmeeuwen, maar ook broeden hier veel andere water- en moerassoorten, waaronder Dodaars, Geoorde fuut, Roerdomp, Pijlstaart, Bruine kiekendief, Waterral, Porseleinhoen, Snor en Blauwborst. Tussen de kokmeeuwen werden al eind jaren zeventig zwartkopmeeuwen gezien. Tot in de jaren 1960 kwam hier nog de Otter voor. Enkele jaren geleden werd de Knoflookpad hier aangetroffen. Verder is het gebied van belang voor onder meer de Heikikker.

De rabattenbossen van het Weerterbos zijn merendeels verdroogd en weinig soortenrijk, maar plaatselijk komt - net als in de Kruispeel - goed ontwikkeld ZompzeggeBerkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis; H91D0) voor. In het bos broeden Wespendief, Boomvalk, Houtsnip, Bosuil, Zwarte specht, Kleine bonte specht, Wielewaal, Kruisbek, Goudvink en Appelvink.

De Weerter- en Boshoverheide bestaat uit naaldbos, heide en stuifzand. Het gebied is van belang voor Veldkrekel (Gryllus campestris), Heivlinder (Hipparchia semele) en Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens). Als broedvogel zijn onder meer Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Roodborsttapuit en Geelgors aanwezig, terwijl in 2006 de ernstig bedreigde Draaihals hier een territorium had. Andere Rode Lijstsoorten zijn Graspieper, Veldleeuwerik, Kneu, Spotvogel, Matkop, Groene specht, Grauwe vliegenvanger, Ransuil en Koekoek. Duinpieper en Tapuit broedden er nog tot in de jaren negentig van de vorige eeuw.

Literatuur

De Haan 1972; Blom et al. 1992; van den Munckhof 1988b, 1993, 1995b; Pahlplatz 2001; Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002; Damstra & Lenders 2002; Pahlplatz & van Ravensberg 2002; Ancker & Jungerius 2003; Loven & Pahlplatz 2003; van den Munckhof 2006; Swart 2006; van der Ven 2006; Lenders 2007; Gilissen & de Ronde 2008.

De Snor vindt in de Galigaanbegroeiingen rondom het Ringselven een ideaal broedgebied. Deze vogel heeft hier de grootste populatie op de Hogere zandgronden.
Het Ringselven, met op de achtergrond de zinkfabriek van Budelco, herbergt verreweg de grootste groeiplaats van Galigaan (Cladium mariscus) in ons land. Doordat het Ringselven en de Hoort al vroeg door floristen bezocht zijn, weten we dat deze Galigaanbegroeiingen hier al vele decennialang over grote oppervlakten domineren.
Terug naar boven